Een werknemer is sinds 1970 in dienst bij (de rechtsvoorgangster van) TPG Post B.V. In 1986 wordt hij benoemd tot hoofdbesteller en op niveau 6 ingeschaald. Deze functie is echter in 1988 vervallen. Omdat de werknemer niet voor een leidinggevende functie in aanmerking komt, krijgt hij de functie van werkbegeleider, welke functie op niveau 4 is ingeschaald. Als in 1995 ook deze functie vervalt, krijgt de werknemer een brief dat hij ofwel op niveau 4 zal worden uitbetaald ofwel ontslagen zal worden als hij vasthoudt aan een functie op niveau 6 en deze binnen twee jaar niet gevonden wordt. Ook de mogelijkheid van aanvaarding van een functie op niveau 3 met bevriezing van het loon tot het maximum van schaal 4 zou zijn bereikt, wordt in die brief genoemd. Deze brief wordt later echter ingetrokken en de werknemer gaat als postbode werken.
In een gesprek op 23 januari 2002, bevestigd bij brief van de vestigingsmanager, wordt kritiek geuit op het functioneren van de werknemer en een salarisverlaging aangekondigd om in vier jaarlijkse stappen het verschil tussen salaris en functie teniet te doen, waarbij wordt gesteld dat bij de herplaatsing eerder zou zijn verzuimd daarover afspraken te maken.
Nadat een interne klacht van de werknemer over dit besluit ongegrond wordt verklaard, vordert de werknemer bij de kantonrechter doorbetaling van zijn volledige salaris. TPG Post beroept zich daar-tegenover op het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid en op de redelijkheid en billijkheid.
De kantonrechter oordeelt dat het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid niet berust op een wet of verdrag, maar op goed werkgeverschap. De kantonrechter toetst dan ook (alleen) aan die norm. De kantonrechter stelt voorop dat uit de stellingen van de werknemer niet volgt dat aan de werknemer salaristoezeggingen zijn gedaan toen hij op een lager niveau ging werken en oordeelt vervolgens dat het feit dat TPG Post de werknemer jarenlang boven zijn (nieuwe) functieniveau heeft betaald niet met zich meebrengt dat TPG Post als goed werkgever nu geen salarisaanpassing meer heeft kunnen doorvoeren. Wel kan dit met zich meebrengen dat een redelijke afbouwregeling wordt getroffen. Bij demotie moet volgens de kantonrechter uitgangspunt zijn dat de werkgever gerechtigd is het met de functie overeenkomende salaris uit te betalen, mits met een afbouwregeling getroffen na overleg met de werknemer. De werkgever moet dan echter niet tegelijkertijd in soortgelijke gevallen boven het functieniveau uitbetalen, omdat dan sprake is van willekeur. Omdat op dat punt tussen partijen nog een geschil bestaat, krijgt de werknemer ter zake van de kantonrechter een bewijslast opgedragen.
Uitspraken van rechters die inhouden dat bij een terugzetting in functie ook een verlaging van het salaris mag worden doorgevoerd, zijn zeldzaam. In dit geval werd het vonnis van de kantonrechter sterk beïnvloed door het uitgangspunt dat de werknemer destijds niet tegen de terugzetting in functie had geprotesteerd en dat hij niet voldoende concreet had gesteld dat aan hem daarbij toezeggingen zouden zijn gedaan omtrent de aanpassing van zijn salaris (of juist over het achterwege blijven daarvan). Daarmee blijft de mogelijkheid bestaan dat het vonnis heel anders zou zijn uitgevallen als de werknemer destijds alleen met de terugzetting in functie had ingestemd in ruil voor toezeggingen van TPG Post over de handhaving van zijn oude salaris. Uit het vonnis blijkt ook niet dat de werknemer een terugzetting in functie niet had mogen weigeren, totdat een regeling over het salaris was getroffen. Toch is het vonnis van de kantonrechter opmerkelijk. De kantonrechter had immers ook uit het feit dat jarenlang het oude salaris was doorbetaald de conclusie kunnen trekken dat kennelijk tussen partijen overeenstemming bestond over de doorbetaling van het oude salaris na de terugzetting in functie. Het feit dat de kantonrechter dat niet doet, wijst er op dat de kantonrechter het op zichzelf redelijk acht dat bij een terugzetting in functie in beginsel ook een verlaging van het salaris hoort. In algemene termen (en derhalve niet alleen voor het onderhavige geval geldend) zegt de kantonrechter dat trouwens ook met zoveel woorden.