Strengere keuringsnormen WAO

Strengere keuringsnormen WAO
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2004 / 91
Vindplaats: Brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 29 april 2004, nummer SV/AL/04/31462 en Staatscourant 4 mei 2004, nr. 84
Uitspraak

Inleiding

De regering wil in 2006 een nieuw WAO-stelsel invoeren. Vooruitlopend daarop is de verplichting van de werkgever tot doorbetaling van het loon van de werknemer tijdens ziekte per 1 januari 2004 al verlengd van 52 weken naar 104 weken. De werknemers die na 1 januari 2004 ziek geworden zijn, moeten de eersten zijn die in 2006 in de nieuwe WAO terechtkomen. Over de nieuwe WAO wordt nog volop gediscussieerd. De regering wil echter al per 1 juli 2004 de strengere keuringsnormen invoeren, die het onder de nieuwe WAO wil gaan hanteren.

Die keuringsnormen zijn door de Minister inmiddels gepubliceerd en naar de Tweede Kamer gestuurd. In het onderstaande zullen de wijzigingen in de manier waarop de keuring (officieel heet dit de “schatting” van de mate van arbeidsongeschiktheid) plaatsvindt worden beschreven, na een korte uitleg van de manier waarop die schatting plaatsvindt. Zonder die uitleg zijn de wijzigingen namelijk niet goed te begrijpen.



Schattingsmethodiek

De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van een werknemer vindt plaats door middel van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en (behoudens in uitzonderingsgevallen) een arbeidsdeskundig onderzoek.

Tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek stelt een verzekeringsarts van het UWV vast of bij de werknemer sprake is van een objectief vast te stellen ziekte of gebrek (zwangerschap daaronder begrepen), of als gevolg daarvan sprake is van verlies van functie waardoor de werknemer zich minder dan normaal kan gedragen, en welke beperkingen dat oplevert bij het verrichten van arbeid. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt afgesloten met het opstellen van een lijst die aangeeft welke mogelijkheden tot het verrichten van arbeid de werknemer nog heeft.

Vervolgens verricht een arbeidsdeskundige van het UWV een arbeidsdeskundig onderzoek. Allereerst stelt hij daarbij vast welk inkomen de werknemer zou hebben kunnen verdienen als hij niet ziek was geweest (het zogenaamde “maatmaninkomen”). Vervolgens gaat de arbeidsdeskundige berekenen wat de werknemer nog met arbeid kan verdienen, rekening houdend met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen (de “resterende verdiencapaciteit”). Daartoe voert hij de door de verzekeringsarts opgestelde lijst met de mogelijkheden van de werknemer tot het verrichten van arbeid in, in een computersysteem van het UWV, het zogenaamde “Claimbeoordelings- en borgingssysyteem” (CBBS). In dat systeem zijn door het UWV functies ingevoerd die in de praktijk voorkomen, met een vermelding van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid die daarbij noodzakelijk zijn en met de loonwaarde van die functies. Als uit het CBBS blijkt dat er voldoende functies zijn die de werknemer, gelet op zijn resterende mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, nog kan verrichten, gaat het UWV er van uit dat de werknemer in staat is om in de praktijk met arbeid nog tenminste een loon te verdienen, gelijk aan de loonwaarde van de functies die gevonden zijn in het CBBS. De vergelijking van de aldus gevonden “resterende verdiencapaciteit” met het eerder vastgestelde “maatmaninkomen” levert dan een aan de arbeidsongeschiktheid toe te rekenen “verlies aan verdienvermogen” op dat in een percentage wordt vastgesteld. Dat percentage leidt vervolgens tot indeling in één van de zeven in de WAO genoemde arbeidsongeschiktheidsklassen:

• 15-25% (uitkeringspercentage 14% van het loon)

• 25-35% (uitkeringspercentage 21% van het loon)

• 35-45% (uitkeringspercentage 28% van het loon)

• 45-55% (uitkeringspercentage 35% van het loon)

• 55-65% (uitkeringspercentage 42% van het loon)

• 65-80% (uitkeringspercentage 50,75% van het loon)

• 80-100% (uitkeringspercentage 70% van het loon)

Bij minder dan 15% arbeidsongeschiktheid wordt geen WAO-uitkering toegekend.

De bovenbeschreven procedure blijft ook na de beoogde wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten per 1 juli 2004 gehandhaafd. De verschillen zitten in de details, maar zijn daarom niet minder ingrijpend.



Aantal functies

Om de resterende verdiencapaciteit van de werknemer op voldoende reële wijze te kunnen schatten, moest de arbeidsdeskundige van het UWV uit het CBBS voorheen drie functies kunnen toveren, overeenkomend met dertig daadwerkelijk bestaande banen (let op: dus niet dertig vacatures). Vanaf 1 juli 2004 is het voldoende als in het CBBS drie functies met elk drie arbeidsplaatsen kunnen worden gevonden. Dat betekent dat aan werknemers eerder kan worden voorgehouden dat zij in staat zijn een bepaald loon te verdienen, en dat een lagere WAO-uitkering dus sneller het gevolg zal zijn. De regering verantwoordt deze wijziging door er op te wijzen dat het CBBS inmiddels zodanig goed gevuld is met banen, dat het stellen van hoge eisen aan het aantal arbeidsplaatsen niet meer nodig is om te voorkomen, dat de arbeidsongeschiktheid wordt geschat door aan de werknemer bij wijze van voorbeeld banen voor te houden, die op de arbeidsmarkt in feite nauwelijks voorkomen (de zogenaamde “witte raven-banen”).



Flexibiliteit van werktijden

Een tweede wijziging betreft het tijdstip waarop iemand werkt. Tot nu toe moet bij het zoeken van functies in het CBBS rekening worden gehouden met de dagen en uren waarop de werknemer voorheen werkte. Vanaf 1 juli mogen in het CBBS ook functies worden geselecteerd waarbij de werknemer op andere dagen en tijden zou moeten werken. Functies waarin (anders dan incidenteel) ’s nachts moet worden gewerkt, mogen echter alleen worden geselecteerd voor werknemers die voorheen ook ’s nachts werkten. Ook deze wijziging zal ertoe leiden dat in het CBBS eerder functies worden gevonden met een hogere loonwaarde, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid dus lager wordt vastgesteld.



Urenomvang parttimers

Voor parttimers geldt nu nog dat voor hen functies uit het CBBS moeten worden geselecteerd, waarin zij kunnen werken in ongeveer dezelfde urenomvang als waarin zij voorheen werkten. Door middel van een herleiding tot uurlonen vond dan de vergelijking met het maatmanloon plaats. Vanaf 1 juli 2004 mogen ook functies met een urenomvang groter dan die waarin voorheen gewerkt werd aan de werknemer worden voorgehouden bij het schatten van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Dat geldt niet voor werknemers waarvan de verzekeringsarts om medische redenen heeft vastgesteld dat hij maar een bepaald aantal uren per dag of per week of maar op bepaalde delen van de dag mag werken. Ook deze wijziging zal weer leiden tot een lagere vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wat blijft gelden is dat functies met een geringere urenomvang bij de schatting gebruikt mogen worden, in welk geval het in aanmerking te nemen uurloon echter wordt gecorrigeerd met de verhouding waarin de urenomvang van de feitelijke inkomsten staat tot de urenomvang van de “maatman”.



Eenvoudige bekwaamheden

Om te voorkomen dat aan de werknemer functies worden voorgehouden die de werknemer bij gebrek aan bekwaamheden niet kan doen, wordt bij het selecteren van de bij de schatting te gebruiken functies rekening gehouden met het feit of voor die functie bepaalde bekwaamheden vereist zijn en of de werknemer die bekwaamheden heeft of niet. Voor met name allochtonen betekent dit dat vaak geen functies kunnen worden gevonden, omdat de werknemer niet beschikt over mondelinge taalbeheersing op een eenvoudig niveau. Ook als de werknemer niet in staat is tot eenvoudig computergebruik is dit vaak een reden waarom bij de schatting veel functies niet kunnen worden gebruikt. Dat leidt dan tot de vaststelling van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan anders het geval zou zijn geweest. De regering wil daaraan een einde maken. Bij de schatting wordt geen rekening meer gehouden met het ontbreken van mondelinge taalbeheersing op eenvoudig niveau en het niet beschikken over de vaardigheden voor eenvoudig computergebruik. Het gaat daarbij volgens de regering om algemeen gebruikelijke vaardigheden op zulk eenvoudig niveau dat die in korte tijd geleerd moeten kunnen worden. Voor het geval een werknemer de betreffende vaardigheden als gevolg van zijn handicap niet heeft en ook niet kan leren, wordt een uitzondering gemaakt.



Schatting op feitelijke verdiensten

Soms wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van een werknemer geschat, en blijkt vervolgens dat de werknemer feitelijk in staat is om meer te verdienen dan het bedrag waarvan bij de theoretische schatting was uitgegaan. Nu wordt dan bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid uitgegaan van de feitelijke arbeid, maar alleen totdat die arbeid is geëindigd. In het vervolg blijft de werknemer ook na het eindigen van die feitelijke arbeid geschat op basis van de verdiensten uit de feitelijke arbeid, ook als de theoretische schatting lager uit kwam.



Actualiseren van functies

Functies die door het UWV in het CBBS worden opgenomen, mogen voortaan in dat systeem blijven staan gedurende twee jaar nadat het UWV de functie heeft onderzocht, en zo nodig de beschrijving en de loonwaarde heeft geactualiseerd. Het actualiseren is van belang, omdat de schatting van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer moet plaatsvinden aan de hand van reële functies. Voorheen was die periode anderhalf jaar. Ook dit zal leiden tot lagere WAO-uitkeringen, omdat de kans op het vinden van functies met loonwaarde toeneemt, naarmate in het CBBS meer functies staan en dus ook naarmate deze functies langer in het CBBS mogen blijven staan.



Onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren

In uitzonderingsgevallen kan een WAO-uitkering worden toegekend zonder arbeidsdeskundig onderzoek. Dat kan als de verzekeringsarts vaststelt dat de werknemer “geen duurzaam benutbare mogelijkheden” tot het verrichten van arbeid heeft. In dat geval wordt er op voorhand van uitgegaan dat de werknemer met arbeid geen loon kan verdienen, zodat de arbeidsdeskundige ook niet hoeft te berekenen hoeveel loon de werknemer nog kan verdienen. In die uitzonderingsgevallen volgt dus altijd een volledige WAO-uitkering (80-100% arbeidsongeschikt). Die uitzonderingsgevallen doen zich voor als de werknemer opgenomen is in een ziekenhuis of instelling, als hij bedlegerig is, als hij niet zelfredzaam is in de zin dat hij voor het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven afhankelijk is van anderen en als hij psychisch niet zelfredzaam is in de zin dat hij in zijn zelfverzorging én in zijn direct samenlevingsverband én in zijn werkrelaties niet of minimaal functioneert. Met name als de verzekeringsarts op grond van psychische niet-zelfredzaamheid tot het oordeel komt dat de werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft en dus volledig arbeidsongeschikt is, behoeft dit een zeer uitvoerige motivering. Uit onderzoeken van toezichthoudende instanties is gebleken dat deze motivering zeer vaak tekort schiet. In onze praktijk (waarbij wij namens werkgevers vaak de WAO-uitkering van de werknemer aanvechten met het oog op de gevolgen van die uitkering voor de werkgever op grond van de wet Pemba) merken wij vaak dat werknemers door de verzekeringsarts worden “gematst” door ze in deze categorie in te delen en ze dus zonder arbeidsdeskundig onderzoek een volledige WAO-uitkering toe te kennen. Als het nieuwe Schattingsbesluit in werking treedt kan de verzekeringsarts dit alleen nog maar als de psychische niet-zelfredzaamheid (ook wel aangeduid als “onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren”) het rechtstreekse gevolg is van een psychische stoornis. Voordat de verzekeringsarts dit oordeel mag uitspreken, moet het dossier van de werknemer bovendien voortaan ter toetsing worden voorgelegd aan een landelijke commissie van het UWV, die beleid zal gaan ontwikkelen ten aanzien van de vraag in welke gevallen deze uitzondering op de regel dat een arbeidsdeskundig onderzoek moet plaatsvinden, dient te worden toegepast.



Inwerkingtreding

Het nieuwe Schattingsbesluit moet 1 juli 2004 in werking treden, en gaat dan gelden bij de beoordeling of herbeoordeling van alle WAO-uitkeringen (en overigens ook WAZ- en WA-JONG-uitkeringen). De aangescherpte regels gelden alleen niet voor uitkeringsgerechtigden die op 1 juli 2004 al een uitkering hebben en geboren zijn vóór of op 1 juli 1949 (en dus bij de inwerkingtreding 55 jaar of ouder zijn).



Gevolgen

Naar verwachting zullen 110.000 mensen door de vermindering van hun uitkering een baan moeten gaan zoeken op de arbeidsmarkt. Daarvoor is een reïntegratiebudget van 288 miljoen uitgetrokken. Hoe groot de gevolgen van het nieuw Schattingsbesluit zullen zijn, mag blijken uit de verwachting van de regering dat voor maximaal ongeveer 25% van de arbeidsongeschikten de uitkering met gemiddeld twee à drie klassen daalt.