De Rabobank wielerploeg was in 2001 een arbeidsovereenkomst aangegaan met een wielrenner voor de duur van twee jaar. Deze overeenkomst is twee maal verlengd, steeds voor de duur van nog eens twee jaar. Bij de laatste verlenging is het loon verdubbeld. In de laatste overeenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst per 31 december 2007 zonder vergoeding zal worden ontbonden als uiterlijk op 31 augustus 2007 geen overeenstemming is bereikt over verlenging van die arbeidsovereenkomst. De Rabobank wil echter niet meer met de wielrenner verder vanwege gebrekkige prestaties en vraagt daarom de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De wielrenner verweert zich op de wijze zoals een gewone werknemer dat zou doen, namelijk door te wijzen op het ontbreken van functioneringsgesprekken en op redenen die zijn mindere prestaties in de laatste jaren kunnen verklaren. Hij vraagt een ontslagvergoeding volgens de kantonrechtersformule met correctiefactor 2. De kantonrechter gaat daar niet in mee. Hij is van mening dat de bijzondere aard van de arbeidsverhouding met zich meebrengt dat de werkgever uitsluitend belang mag hechten aan de prestaties van de wielrenner en wijst er op dat juist vanwege de onvoorspelbaarheid van de prestaties steeds een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.
Wie de sportkranten leest vraagt zich wel eens af of in de sport niet andere wettelijke regels gelden dan tussen andere werkgevers en werknemers het geval is. Bij voetballers kan dat deels verklaard worden doordat bij CAO van de wet is afgeweken, hetgeen op meerdere plaatsen in de wet is toegestaan. Voor wielrenners geldt echter geen CAO. De derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was dan ook gewoon een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wegens het overschrijden van de maximale duur van 36 maanden. Toch hechtte de kantonrechter in dit geval zo veel belang aan de bijzondere aard van de arbeidsverhouding dat hij de gebruikelijke wijze van beoordelen van ontbindingsverzoeken liet varen.