Gelijke arbeid, gelijke beloning?

Gelijke arbeid, gelijke beloning?
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2010 / 177
Vindplaats: Kantonrechter Haarlem 3 februari 2010, www.rechtspraak.nl, ljn: BL3536
Uitspraak

Bij een luchtvaartschool werkt een docent die piloten opleidt voor luchttransport. De luchtvaartschool werkte oorspronkelijk op twee locaties, maar in 2006 is de locatie waar de docent werkte opgeheven en zijn de activiteiten voortgezet op de andere locatie, te Hoofddorp. De betreffende docent verdiende in juni 2006 een uurloon van 24,97 euro. Een andere docent die van aanvang af in Hoofddorp werkzaam was verdiende in juni 2006 echter een uurloon van 28,19 euro per uur. Als de betreffende docent er achter komt dat zijn collega zo veel (13%) meer verdient, vordert hij bij de kantonrechter een verklaring voor recht dat sprake is van rechtsongelijkheid en dat hij met terugwerkende kracht gedurende vijf jaar beloond moet worden conform zijn collega’s te Hoofddorp, met vergoeding van wettelijke verhoging wegens te late betaling, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De luchtvaartschool ziet dat niet helemaal zitten en beroept zich er op dat de docent zijn vorderingsrecht heeft “verwerkt” omdat hij het probleem al in november 2006 heeft aangekaart maar pas in april 2009 heeft gedagvaard. Voor het geval dat verweer niet zou slagen is de luchtvaartschool van mening dat geen sprake is van gelijksoortige arbeid. In Hoofddorp werd een andere opleiding gegeven waarbij regelmatig ’s avonds les moest worden gegeven, dit in tegenstelling tot de locatie waar de docent oorspronkelijk werkte. Ook de omstandigheden waren volgens de luchtvaartschool anders. Er was verder sprake van verschillende rechtspersonen als werkgever en de “cost of living” was in de plaats waar de docent werkte lager dan in de Randstad. Volgens de luchtvaartschool is de docent bovendien in dezelfde functieschaal ingedeeld als de andere docent, maar was er een verschil in treden als gevolg van het feit dat de andere docent zeventien jaar ouder is. En voor het geval dat ook dat verweer niet zou slagen beroept de luchtvaartschool zich er op dat de ongelijkheid in de beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is omdat het verschil in geleverde prestaties, het verschil in leeftijd en de onderhandelingspositie van de werknemer bij aanvang van het dienstverband het verschil in trede rechtvaardigen.

De kantonrechter verwerpt het beroep van de luchtvaartschool op rechtsverwerking. Dat is niet verrassend omdat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad voor “rechtsverwerking” meer vereist is dan het enkel stilzitten van de werknemer. De kantonrechter is met de werknemer ook van mening dat sprake is van gelijksoortige arbeid. Bij de beoordeling daarvan speelt niet alleen de verrichte arbeid een rol maar ook andere factoren zoals de opleiding, ervaring en geschiktheid voor een andere functie. De kantonrechter stelt vast dat beide werknemers les gaven aan leerling vliegers, dezelfde vakken onderwezen, Engels instructiemateriaal over nagenoeg dezelfde onderwerpen schreven en vertaalden en examens en tentamens met betrekking tot nagenoeg dezelfde materie opstelden. Daaraan doet volgens de kantonrechter niet af dat de omstandigheden anders waren en dat de cost of living in Hoofddorp hoger was. Zelfs het feit dat sprake was van twee verschillende rechtspersonen als werkgever maakt volgens de kantonrechter geen verschil aangezien de arbeidsvoorwaarden voor beide vennootschappen gezamenlijk geregeld werden.

Toch wijst de kantonrechter de vordering van de docent af omdat het onderscheid in beloning naar de mening van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De kantonrechter overweegt daarbij allereerst dat het niet gaat om een onderscheid dat door de wet of een rechtstreeks werkende verdragsbepaling wordt verboden, zoals bijvoorbeeld onderscheid naar godsdienst, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele geaardheid of ook het onderscheid naar arbeidsduur of duur van de arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat een meer terughoudende toetsing moet plaatsvinden aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap. Die brengen met zich mee dat gelijke arbeid in beginsel gelijk moet worden beloond, tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond ongelijke beloning toelaat. De terughoudende toetsing brengt met zich mee dat zelfs bij het ontbreken van een objectieve rechtvaardigingsgrond het verschil in beloning alleen ongeoorloofd is als de ongelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aan die laatste eis is volgens de kantonrechter niet voldaan. Daarbij wijst de kantonrechter op het feit dat de andere docent 17 jaar ouder is, bij de werkgever in dienst gekomen is door overname van een andere onderneming waar hij al een aanzienlijk salaris genoot, de ervaring van de andere docent als verkeersvlieger bij de KLM en de goede onderhandelingspositie die de andere docent bij indiensttreding had.


Commentaar

De kantonrechter geeft keurig toepassing aan de criteria die de Hoge Raad in een arrest van 2005 heeft geformuleerd ter zake van een beroep op gelijke beloning van gelijke arbeid. Die criteria maken dat werknemers niet snel een succesvol beroep op gelijke beloning voor gelijke arbeid kunnen doen, als geen door de wet of internationaal verdrag uitdrukkelijk verboden onderscheid aan de orde is. Dat moet ook wel, want anders zou een werkgever gedwongen zijn om in alle gevallen gedetailleerde beloningssystemen op te zetten en die vervolgens met een bijna wiskundige precisie toe te passen. Het zou het de werkgever bijvoorbeeld onmogelijk maken om in een krappe arbeidsmarkt een zeer gewilde kandidaat-werknemer over te halen om in dienst te komen door hem een hoger salaris toe te kennen, zonder dan verplicht te zijn om tegelijkertijd ook de salarissen te verhogen van alle andere werknemers met dezelfde functie. Al te rigide toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid zou ook periodieke salarisverhogingen (een extra trede op de salarisschaal) bemoeilijken. Als de arbeid van de werknemer niet verandert zou dan immers ook geen verhoging dienen te worden toegekend.