Werknemer ziek, ondanks andersluidend oordeel van bedrijfsarts en verzekeringsarts

Werknemer ziek, ondanks andersluidend oordeel van bedrijfsarts en verzekeringsarts
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2011 / 197
Vindplaats: Kantonrechter Zwolle 29 april 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BQ3945
Uitspraak

Bij een thuiszorginstelling werkt een huishoudelijk medewerkster, die in januari 2009 ziek uitvalt wegens lichamelijke klachten. Vanaf mei 2009 gaat zij langzaamaan haar werk hervatten en vanaf juni 2009 werkt zij voor 50%, maar in november 2009 valt zij volledig uit, nu wegens psychische klachten. Vervolgens blijft zij een hele tijd ziek, tot de bedrijfsarts haar geschikt acht voor 50% per 4 oktober 2010 en voor 100% per 1 november 2010. De werkhervatting verloopt niet goed: op 20 oktober 2010 krijgt de werkneemster een officiële waarschuwing en op 22 oktober 2010 wordt zij opnieuw op haar functioneren aangesproken. Dat leidt er toe dat de werkneemster zich op 25 oktober 2010 opnieuw wegens ziekte volledig arbeidsongeschikt meldt. De bedrijfsarts bezoekt haar thuis en oordeelt dat de werkneemster met ingang van 1 november 2010 volledig arbeidsgeschikt is. De werkneemster vraagt daarop een deskundigenoordeel (second opinion) aan het UWV maar ook de verzekeringsarts oordeelt dat per 1 november 2010 geen sprake meer is van een ziekte, wel van een arbeidsconflict. De werkgever weigert daarop om vanaf 1 november 2010 het loon te betalen.

De werkneemster wil zich niet bij het gelijkluidende oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV neerleggen. Haar zenuwarts, die de werkneemster eerder behandeld heeft, heeft namelijk op 1 november 2010 aan de huisarts geschreven dat de werkneemster door het arbeidsconflict weer helemaal terug bij af is, nadat het eerder de goede kant op leek te gaan. De werkneemster laat zichzelf onderzoeken door een onafhankelijke verzekeringsarts, die informatie opvraagt bij de behandelende zenuwarts en tot de conclusie komt dat de werkneemster per 1 november 2010 wel degelijk arbeidsongeschikt is. Daarop vordert de werkneemster in kort geding bij de kantonrechter dat de werkgever bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld om het loon door te betalen.

De kantonrechter zegt zich te realiseren dat hij geen medicus is en dat hij zijn oordeel in het kort geding daarom moet beperken tot de vraag of de verzekeringsarts van het UWV in de gegeven omstandigheden heeft geoordeeld zoals van een bekwaam en redelijk handelend verzekeringsarts mag worden verlangd. De kantonrechter wil in het bijzonder beoordelen of het deskundigenoordeel van de verzekeringsarts op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

Uit de rapportage van de verzekeringsarts blijkt dat deze weet heeft gehad van het feit dat de zenuwarts van mening was dat sprake was van een verergering van de klachten. Onder die omstandigheden had de verzekeringsarts volgens de kantonrechter informatie moeten inwinnen bij de zenuwarts en/of de huisarts. De kantonrechter wijst ook op de verzekeringsgeneeskundige standaard “Onderzoeksmethoden” (een voor verzekeringsartsen geldende richtlijn), die voorschrijft dat de verzekeringsarts informatie bij de behandelende artsen opvraagt als daarvan toegevoegde waarde wordt verwacht. Een indicatie daarvoor is volgens de standaard de situatie dat verschil van inzicht bestaat tussen de bedrijfsarts en de werknemer over de ernst van het probleem van de werknemer. Door geen informatie bij de huisarts of zenuwarts op te vragen, heeft de verzekeringsarts van het UWV de ernst van het probleem volgens de kantonrechter onvoldoende geverifieerd. De verzekeringsarts had dit volgens de kantonrechter eens te meer moeten doen, omdat de zenuwarts de werkneemster al langer behandelde en dus beter kende.

Op die gronden komt de kantonrechter tot het voorlopige oordeel dat de werkneemster op 1 november 2010 volledig arbeidsongeschikt was en dat zij dus recht op loon had. De loonvordering van de werkneemster wordt dan ook toegewezen.


Commentaar

Het zal niet vaak voorkomen dat zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts van mening zijn dat een werknemer arbeidsgeschikt is en dat vervolgens de rechter toch tot het oordeel komt dat de werknemer arbeidsongeschikt is. De werkneemster heeft er in dit geval dan ook heel verstandig aan gedaan om zich door een onafhankelijk verzekeringsarts te laten onderzoeken. Toen die oordeelde dat de werkneemster wel arbeidsongeschikt was, was er ruimte voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts en kon de rechter (in elk geval gemakkelijker) toekomen aan een oordeel over de juistheid van het medisch oordeel van de bedrijfsarts en (vooral) de verzekeringsarts. Omdat de rechter als niet-medicus geen inhoudelijk oordeel kan geven over een vraag die in wezen medisch van aard is, kan de rechter eigenlijk weinig anders dan de totstandkoming van dat oordeel op zorgvuldigheid toetsen en kijken of hij de motivering van dat oordeel kan volgen. Juist op het punt van de zorgvuldige totstandkoming had de verzekeringsarts van het UWV, zoals helaas wel vaker het geval is, steken laten vallen door geen informatie bij de behandelaren op te vragen. Aangezien de geldende standaard dat wel voorschreef, was het voor de kantonrechter niet moeilijk meer om het oordeel van de verzekeringsarts te passeren. Dat alles gaat natuurlijk wel ten koste van de werkgever, die er ook niet veel aan kon doen dat de verzekeringsarts van het UWV niet zorgvuldig genoeg te werk ging. En toen de bedrijfsarts zijn oordeel gaf, was de informatie van de zenuwarts nog niet bekend.

Een laatste saillant detail tenslotte: de verzekeringsarts had in een reactie op de rapportage van de door de werkneemster ingeschakelde onafhankelijke verzekeringsarts nog aangevoerd dat hij zorgvuldig had gehandeld, maar dat kon de kantonrechter natuurlijk niet overtuigen. Terecht wijst deze er op dat de verzekeringsarts bezwaarlijk als een onafhankelijk beoordelaar van zijn eigen presteren kan worden gezien.