Een werkgever die een arbeidsovereenkomst aanging met een werknemer voor wie hij een loonkostensubsidie ontving, kon het eindigen van die loonkostensubsidie rechtsgeldig als ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst opnemen.
Wat was er aan de hand?
Een werkneemster was op 1 juni 2000 als servicemedewerkster in werking getreden bij een bedrijf dat openbaar vervoer verzorgt. De arbeidsovereenkomst was tot stand gekomen op basis van de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen en was daarmee een zogenaamde “Melkert-baan”. Die regeling hield in dat bepaalde werkgevers loonkostensubsidie van de gemeente konden ontvangen voor het scheppen van een arbeidsplaats en het in dienst nemen van een langdurig werkloze. In de arbeidsovereenkomst had de werkgever als ontbindende voorwaarde opgenomen dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen als door wijziging of intrekking van de regeling (of van een opvolger van die regeling) de loonkostensubsidie zou eindigen of verminderen. Al bij brief van 27 september 2004 had de werkgever de werkneemster medegedeeld dat door het eindigen van de regeling de arbeidsovereenkomst van rechtswege per 1 januari 2009 ontbonden zou zijn. Op initiatief van de gemeente zou de werkneemster per die datum wel in dienst kunnen treden bij een re-integratiebedrijf. De werkneemster betwistte het ontslag echter, waarop de werkgever het CWI verzocht haar een ontslagvergunning te verlenen om de arbeidsovereenkomst alsnog op te zeggen, “voor zover vereist”. Die vergunning werd echter geweigerd omdat de werkgever te weinig herplaatsingsinspanningen zou hebben gepleegd. Een vordering van de werkneemster in kort geding tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling wordt echter afgewezen. Daarop start de werkneemster een bodemprocedure, waarin zij een verklaring voor recht vordert dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is en dat zij na 1 januari 2009 nog steeds recht op loon heeft.
Hoe kwam de Hoge Raad tot zijn beslissing?
In die bodemprocedure heeft de werkneemster wisselend succes. De kantonrechter wijst de vordering af, maar het gerechtshof wijst de vordering in hoger beroep toe. Het hof is van mening dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is omdat door de vervulling van de ontbindende voorwaarde de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet zinloos is geworden. De Hoge Raad vernietigt echter het arrest van het hof en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Een ontbindende voorwaarde is volgens de Hoge Raad slechts bij uitzondering rechtsgeldig. Van geval tot geval moet volgens de Raad worden bezien of een ontbindende voorwaarde te verenigen is met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht. In het onderhavige geval acht de Hoge Raad van belang dat het gaat om een arbeidsplaats die niet in de plaats komt van een reguliere arbeidsplaats in het bedrijf van de werkgever en waarbij het scheppen van die arbeidsplaats dus niet leidt tot verdringing van reguliere arbeidsplaatsen. Doelstelling is daarbij om langdurig werklozen, die geen of weinig kansen op de arbeidsmarkt hebben, in staat te stellen structureel arbeid in loondienst te verrichten en zich zo weer een plaats in het arbeidsproces te verwerven. Tegen die achtergrond vindt de Hoge Raad de ontbindende voorwaarde niet in strijd met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht. De werkgever mocht zich er op voorhand van verzekeren dat de beëindiging van de loonkostensubsidie voor hem geen nadelige gevolgen zou hebben.
Een ontbindende voorwaarde is alleen onder bijzondere omstandigheden rechtsgeldig. In het verleden legde de Hoge Raad in zijn jurisprudentie de nadruk op de eis dat de arbeidsovereenkomst na de vervulling van de ontbindende voorwaarden niet meer uitvoerbaar mocht zijn. In dit arrest geeft de Hoge Raad echter aan dat de rechtsgeldigheid van een ontbindende voorwaarde van geval tot geval moet worden bekeken met het niet doorbreken van het wettelijk stelsel van het ontslagrecht als enige voorwaarde.