De vordering van de werkneemster tot schorsing van het concurrentiebeding dat was opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, werd toegewezen, onder meer omdat de verplichte motivering van het zwaarwegende bedrijfsbelang bij het aangaan van dat concurrentiebeding onvoldoende specifiek was.
Bij een uitzendbureau was op 5 mei 2014 een werkneemster in dienst getreden als intercedent. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van zes maanden, welke duur vervolgens twee maal voor nog eens zes maanden was verlengd. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen dat de werkneemster verbood om binnen twee jaar en binnen een gebied met een straal van 100 kilometer rondom de vestiging van het uitzendbureau waar de werkneemster werkzaam was, soortgelijke activiteiten te verrichten als die welke zij in dienstbetrekking van het uitzendbureau verrichtte. Het uitzendbureau had daarbij schriftelijk gemotiveerd dat een zwaarwegend bedrijfsbelang bij het opnemen van het concurrentiebeding bestond, omdat de werkneemster in haar functie over vertrouwelijke informatie zou beschikken in de vorm van offertes/marges/inkoopprijzen, marketing- en verkoopstrategie, klantenbestand en kennis van klanten, leveranciers, kennis van systemen, contractvoorwaarden en nieuw te ontwikkelen producten/diensten. Na het verstrijken van de duur van de derde arbeidsovereenkomst, werd deze niet verlengd. De werkneemster had zich kort daarvoor ziek gemeld wegens een conflict met een collega. Toen de werkneemster na het einde van de arbeidsovereenkomst een baan aangeboden kreeg bij een ander uitzendbureau, verzocht zij haar ex-werkgeefster om ontheffing van het concurrentiebeding. De ex-werkgeefster wilde echter slechts ontheffing toestaan voor het werken in bepaalde branches. De werkneemster zag zich daarom gehouden om de indiensttreding bij de nieuwe werkgever uit te stellen en verzocht de kantonrechter in kort geding om het concurrentiebeding te schorsen, dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat concurrentiebeding was volgens de werkneemster niet rechtsgeldig, omdat de omschrijving van het zwaarwegende belang bij dat concurrentiebeding onvoldoende specifiek zou zijn.
De kantonrechter stelt voorop dat een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet rechtsgeldig is, tenzij er sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang. Uit deze “nee, tenzij”- formulering leidt de kantonrechter af dat het gaat om een zware toets. Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat het moet gaan om een geval waarin de werknemer specifieke werkzaamheden verricht of in een specifieke functie werkzaam is en dat het moet gaan om hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie waardoor de werkgever onevenredig benadeeld wordt als de werknemer overstapt naar een concurrent. Gelet op deze eisen vindt de kantonrechter de opsomming van bedrijfsgegevens waarvan de werkneemster tijdens het dienstverband kennis heeft gekregen, te algemeen en onvoldoende specifiek. Niet duidelijk zou zijn om welke concrete commercieel gevoelige en vertrouwelijke bedrijfsinformatie het nu precies zou gaan, waarom juist deze werkneemster het bedrijf van haar (ex-) werkgeefster in gevaar zou brengen door bij een ander uitzendbureau in dienst te treden. Dat de werkneemster op de hoogte was van prijzen en contractvoorwaarden vindt de kantonrechter onvoldoende.
Maar zelfs al zou de (ex-) werkgeefster wel aan haar motiveringsverplichting ter zake van het bestaan van zwaarwegende bedrijfsbelangen hebben voldaan, dan nog is de kantonrechter van mening dat het concurrentiebeding in aanmerking zou komen voor vernietiging, omdat de werknemer daardoor onbillijk wordt benadeeld. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat het gaat om een jonge, net afgestudeerde werkneemster die aan het begin van haar carrière staat en voor wie het haar eerste baan na haar afstuderen betreft. Handhaving van het concurrentiebeding zou betekenen dat zij bij geen enkel uitzendbureau binnen 100 kilometer in dienst zou kunnen treden, terwijl zij als gevolg van haar studie nu juist was opgeleid om als intercedent bij een uitzendbureau te werken.
De kantonrechter schorst daarom het concurrentiebeding.
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid is voor de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, vereist dat de werkgever schriftelijk motiveert welk zwaarwegend bedrijfsbelang het noodzakelijk maakt om een concurrentiebeding overeen te komen. De werknemer weet dan immers niet zeker of de arbeidsovereenkomst na het einde van de overeengekomen duur wordt voortgezet, maar weet al wel dat hij beperkt wordt bij het zoeken van ander werk na het einde van die arbeidsovereenkomst. Er is dan een zwaarwegend bedrijfsbelang nodig om het overeenkomen van een concurrentiebeding te rechtvaardigen. De omschrijving dat zwaarwegende bedrijfsbelang moet dan bijvoorbeeld voldoende specifiek aangeven welke vertrouwelijke bedrijfsgegevens niet in handen van de concurrentie mogen komen. De eerste jurisprudentie van kantonrechters op dit punt is weinig bemoedigend voor werkgevers. In de tot nu toe gepubliceerde jurisprudentie vinden wij vier gevallen waarin de omschrijving van het zwaarwegende belang onvoldoende werd geacht tegenover twee gevallen waarin de omschrijving wel voldoende werd geacht.