Toepasselijkheid no-risk polis bij herplaatsing bij zusterbedrijf

Toepasselijkheid no-risk polis bij herplaatsing bij zusterbedrijf
Datum: 19-11-2017
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2017 / 292
Vindplaats: Rechtbank Overijssel 17 oktober 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:4020
Uitspraak

Heeft een werknemer die arbeidsongeschikt is uitgevallen en na de wachttijd van 104 weken nog steeds arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk maar minder dan 35% arbeidsongeschikt is, recht op een Ziektewetuitkering (no-risk polis) als hij per het einde van die wachttijd bij een zusterbedrijf aan het werk gaat en daar ziek uitvalt? Deze vraag lag ter beantwoording voor aan de rechtbank, maar de rechtbank kwam aan beantwoording van die vraag niet toe. Of toch wel?

Een werknemer was op 26 augustus 2014 uitgevallen voor zijn werk als loodsbaas bij een bedrijf dat werkzaam was in de transport- en distributiesector. Tijdens de eerste 104 weken van ziekte is de werknemer als loodsmedewerker gaan werken bij een zustermaatschappij, waar hij per het einde van de wachttijd een nieuwe arbeidsovereenkomst krijgt aangeboden, onder gelijktijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de oorspronkelijke werkgever. De aanvraag voor een WIA-uitkering wordt door het UWV geweigerd omdat de werknemer na het doormaken van de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het UWV kent daarbij aan de werknemer niet de “no-risk polis” toe, waardoor de nieuwe werkgever geen recht heeft op premiekorting en waardoor de werknemer in geval van ziekte geen recht krijgt op een Ziektewetuitkering. Als reden voor het niet toekennen van de no-risk polis vermeldt het UWV dat de werknemer in staat was om bij zijn huidige werkgever zijn eigen werk of passend werk te doen.
De oorspronkelijke werkgever maakt bij het UWV bezwaar tegen de beslissing dat geen recht bestaat op de no-risk polis. Daarbij wordt gesteld dat de werknemer niet meer in staat was om zijn eigen werk als loodsbaas te verrichten, onder meer omdat in die functie onregelmatig wordt gewerkt. Als loodsmedewerker bij de zustermaatschappij hoeft de werknemer slechts overdag te werken en wordt ook met zijn overige beperkingen rekening gehouden. De oorspronkelijke werkgever wijst er daarbij op dat de zustermaatschappij een andere rechtspersoon is met een eigen loonheffingennummer en een eigen jaarrekening, met wie de werknemer ook een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan. Het UWV verklaart het bezwaar ongegrond omdat de no-risk polis niet van toepassing is vanwege het feit dat beide vennootschappen zodanig met elkaar zijn verbonden dat niet kan worden gesproken van re-integratie in het tweede spoor.
De oorspronkelijke werkgever stelt daarop beroep bij de rechtbank in. De rechtbank komt echter niet toe aan de beoordeling van de vraag of de werknemer in dit geval recht heeft op de no-risk polis, omdat de rechtbank van mening is dat de oorspronkelijke werkgever geen procesbelang heeft. Een procesbelang bestaat als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Een procesbelang bestaat ook als het bestreden besluit een rechtstreeks gevolg geeft waarvan in een andere rechtsverhouding nadeel zal worden ondervonden en het bestreden besluit beslissend is voor het al dan niet intreden van dit gevolg. De oorspronkelijke werkgever had als procesbelang aangevoerd dat het met de toepasselijkheid van de no-risk polis voor een andere werkgever aantrekkelijker wordt om de werknemer in dienst te nemen. De rechtbank beschouwt dat niet (meer) als een procesbelang, omdat de werknemer per het einde van de wachttijd inmiddels in dienst is gegaan bij een nieuwe werkgever. De rechtbank voegt daaraan toe dat die nieuwe werkgever een juridisch en feitelijk zelfstandig bedrijf is met eigen bedrijfsactiviteiten, een eigen inschrijving in het handelsregister, een eigen aansluitingsnummer bij het UWV, een eigen jaarrekening en een vestiging op een andere locatie dan die van de oorspronkelijke werkgever. Dat beide bedrijven zustermaatschappijen zijn, betekent volgens de rechtbank niet dat zij met elkaar te vereenzelvigen zijn. Het belang van de zustermaatschappij bij de toepasselijkheid van de no-risk polis brengt daardoor niet mee dat de oorspronkelijke werkgever een procesbelang heeft. Het beroep van de oorspronkelijke werkgever wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.


Commentaar

De no-risk polis is voor een werknemer die aan het einde van de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt is maar wel ongeschikt is voor zijn eigen werk, uitsluitend van toepassing als de werknemer niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever en per einde van de wachttijd of daarna in dienst treedt bij een andere werkgever. De discussie met het UWV over de toepasselijkheid van de no-risk polis spitste zich daardoor toe op de vraag of binnen de onderneming van de oorspronkelijke werkgever passende arbeid beschikbaar was, gelet op het feit dat er wel passende arbeid bij een zustermaatschappij was. De beslissing van het UWV dat geen sprake is van re-integratie in het tweede spoor (dat wil zeggen: re-integratie in passende arbeid in de onderneming van een andere werkgever) is waarschijnlijk ingegeven door de gedachte dat van een werkgever verlangd mag worden passende arbeid aan te bieden in de onderneming van andere concernmaatschappijen. In elk geval verlangt het UWV voor het verlenen van toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid dat de mogelijkheid voor passende arbeid bij andere concernmaatschappijen is onderzocht. Maar dat is nog wat anders dan dat de no-risk polis niet van toepassing zou zijn bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een zustermaatschappij. Het UWV had voor de toepasselijkheid van de no-risk polis moeten beoordelen of binnen de onderneming van de oorspronkelijke werkgever passende arbeid voor de werknemer beschikbaar was. Als dat niet het geval was, had het UWV de no-risk polis moeten toepassen ten aanzien van de indiensttreding van de werknemer bij een zustermaatschappij, ook al zou toestemming voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zijn geweigerd wegens de mogelijkheid van het aanbieden van passende arbeid bij een zustermaatschappij. Doordat de oorspronkelijke werkgever niet ontvankelijk was in zijn beroep, kwam de rechtbank niet toe aan beoordeling van de vraag omtrent de toepasselijkheid van de no-risk polis. Het feit echter dat de rechtbank in haar uitspraak nog eens benadrukt dat de zustermaatschappij een zelfstandige rechtspersoon is, doet vermoeden dat de rechtbank bij een wel ontvankelijk beroep (zoals dat zou kunnen zijn ingesteld door de zustermaatschappij) de no-risk polis wel van toepassing zou hebben geacht.