De kantonrechter ontbond op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werkneemster wegens het niet nakomen van re-integratieverplichtingen, ondanks dat het UWV eerder in een deskundigenoordeel had gesteld dat de werkneemster kritisch mocht staan tegenover re-integratie in passend werk bij een andere werkgever, omdat niet aannemelijk was dat de werkgever zelf geen passende arbeid aan de werkneemster kon aanbieden.
Bij een samenwerkingsverband van vier scholen was sinds 1987 een werkneemster in dienst in de functie van algemeen medewerker. Het arbeidsverleden van deze werkneemster kende diverse lange perioden van arbeidsongeschiktheid, waarbij de werkneemster meerdere malen afspraken bij de bedrijfsarts had gemist. In 2015 was zij overgeplaatst naar een andere school, nadat zij een collega had verweten discriminerende uitlatingen te hebben gedaan, nadat zij een hoofddoek was gaan dragen. In 2016 valt de werkneemster ziek uit. De re-integratie verloopt opnieuw moeizaam. De werkneemster verschijnt niet op een tweetal afspraken met de bedrijfsarts en de werkgever schort daarom de loondoorbetaling op. Als de werkneemster vervolgens alsnog door de bedrijfsarts wordt onderzocht, wordt zij echter wel arbeidsongeschikt geacht en niet in staat tot re-integratie. De loondoorbetaling wordt daarna weer hervat. Een poging om passende arbeid te verrichten mislukt en de werkneemster valt opnieuw ziek uit. Als de bedrijfsarts en een door de werkgever ingeschakelde arbeidsdeskundige adviseren om een tweede spoortraject te starten, gericht op het vinden van passende arbeid bij een andere werkgever, weigert de werkneemster om een door het re-integratiebedrijf opgesteld re-integratieplan te tekenen. Als ook staking van de loonbetaling daarin geen verandering brengt, dreigt de werkgever met een ontslagaanvraag. Een daarop door de werkneemster aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV pakt in haar voordeel uit. Het UWV is van mening dat de werkneemster kritisch mocht staan ten opzichte van het tweede spoortraject omdat de werkgever niet aannemelijk zou hebben gemaakt dat zij geen aangepast takenpakket aan de werkneemster had kunnen aanbieden. Na advies van de bedrijfsarts houdt de werkgever echter vast aan medewerking aan het tweede spoortraject. Uit een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek blijkt dat er zonder bijscholing voor de werkneemster geen passend werk is bij de werkgever. Wel werd geadviseerd om de re-integratie te hervatten in aangepast eigen werk.
Ondertussen had de werkneemster verzocht om vakantie om te kunnen afreizen naar haar land van herkomst in verband met verloving van haar kind. De school had daaraan als voorwaarde verbonden dat de bedrijfsarts toestemming zou geven en dat de werkneemster eerst zou meewerken aan het tweede spoortraject. Dat doet de werkneemster echter niet. Uiteindelijk deelt zij mede dat zij haar vakantie geboekt heeft, dat zij vanaf 14 mei 2018 vakantie opneemt (net na het einde van een periode van twee weken schoolvakantie) en dat zij op 20 juni 2018 weer terug zal zijn. Dat is voor de school aanleiding om bij de kantonrechter ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, primair wegens verwijtbaar handelen (niet meewerken aan de re-integratie) en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De werkneemster verweert zich daartegen door de werkgever te verwijten dat niet serieus geprobeerd is haar te re-integreren in werk bij de eigen werkgever. Zij beroept zich daarbij op het deskundigenoordeel van het UWV. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, vraagt zij om toekenning van een billijke vergoeding van € 600.000 bruto, naast de transitievergoeding van bijna € 43.000 bruto.
De kantonrechter acht het deskundigenoordeel van het UWV onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheden. De werkneemster is meerdere malen niet op een afspraak bij de bedrijfsarts geweest, heeft zich lange periodes voor de werkgever en het re-integratiebedrijf onbereikbaar gehouden en heeft geen gehoor gegeven aan oproepen om contact op te nemen en mee te werken aan het tweede spoortraject. Hoe dan de re-integratie-inspanningen van de werkgever door het UWV als onvoldoende kunnen worden beoordeeld, is volgens de kantonrechter onbegrijpelijk. Hoewel de werkneemster zich kritisch mocht opstellen ten aanzien van de begeleiding naar passende arbeid bij een andere werkgever, betekende dat volgens de kantonrechter niet dat zij niet mee hoefde te werken aan het door de arbeidsdeskundige geadviseerde tweede spoortraject. Ook neemt de kantonrechter het de werkneemster kwalijk dat zij zonder toestemming van de werkgever aansluitend aan de schoolvakantie vijf weken met vakantie is gegaan. Zowel het bewust en herhaaldelijk niet meewerken aan de re-integratie als het op vakantie gaan zonder toestemming van de werkgever, levert volgens de kantonrechter verwijtbaar handelen van de werkneemster op dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
Volgens de kantonrechter is het gedrag van de werkneemster ook ernstig verwijtbaar. Daarom wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder inachtneming van de opzegtermijn. Ook heeft de werkneemster daardoor in beginsel geen recht op de transitievergoeding. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, leeftijd, arbeidsongeschiktheid en de duur van het dienstverband kent de kantonrechter echter toch nog een deel van de transitievergoeding aan de werkneemster toe, tot een bedrag van € 10.000 bruto.
Tegen een deskundigenoordeel van het UWV kan geen bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld. Dat is frustrerend omdat in veel gevallen ernstige kritiek mogelijk is op deze deskundigenoordelen, zowel inhoudelijk als voor wat betreft de wijze van totstandkoming (met name: het toepassen van hoor en wederhoor). Daardoor kan de rechter alleen indirect oordelen over een deskundigenoordeel, bijvoorbeeld als het tot een ontslagzaak komt waarbij de wederzijdse re-integratie-inspanningen door de kantonrechter moeten worden beoordeeld of als de kantonrechter moet oordelen over de loonvordering van de werkneemster.
Om te voorkomen dat het UWV na 104 weken arbeidsongeschiktheid een loonsanctie aan de werkgever oplegt, in welk geval de werkgever het loon tijdens ziekte nog maximaal 52 weken langer moet doorbetalen, kiezen werkgevers in de praktijk vaak eieren voor hun geld en passen zij hun re-integratie-inspanningen aan conform het oordeel van het UWV, zelfs wanneer zij het met dat oordeel hartgrondig oneens zijn. De beschikking van de kantonrechter toont aan dat het toch kan lonen om dan de poot stijf te houden en het te laten aankomen op een oordeel van de kantonrechter.