Een piloot die uit dienst ging bij een luchtvaartmaatschappij hoefde niet te voldoen aan een contractuele verplichting tot terugbetaling van opleidingskosten. In de concrete omstandigheden van het individuele geval zou het volgens de kantonrechter in strijd met goed werkgeverschap zijn om de werknemer daaraan te houden.
Bij een Britse luchtvaartmaatschappij werkte een piloot, die aanvankelijk was gestationeerd in Aberdeen, maar later was overgeplaatst naar Amsterdam. Omdat hij daarbij met een ander type vliegtuig (de E170) zou gaan vliegen, was hij verplicht om daarbij een specifieke training te volgen. De kosten van die training (£ 20.000) zou hij geheel of gedeeltelijk terug moeten betalen als hij binnen drie jaar op eigen initiatief de luchtvaartmaatschappij zou verlaten. Op die verplichting gold onder meer een uitzondering als de luchtvaartmaatschappij zou besluiten niet langer met dat type vliegtuig te vliegen. In juli 2018 zegt de piloot de arbeidsovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij op met inachtneming van de opzegtermijn. De luchtvaartmaatschappij bevestigt de ontslagname en wijst daarbij op de verplichting tot terugbetaling van studiekosten. Zes dagen later deelt de luchtvaartmaatschappij mede dat met ingang van december 2018 niet meer zal worden gevlogen met de E170 en dat alle piloten die met de E170 vlogen boventallig zullen worden verklaard. Het gevolg daarvan is dat zij ofwel herplaatst worden ofwel worden ontslagen met een ontslagvergoeding. De piloot stelt dan dat hij het er niet mee eens is dat hij de opleidingskosten terug moet betalen terwijl zijn boventallig verklaarde collega’s dat niet hoeven.
Als de kantonrechter over dit geschil moet oordelen, stelt hij allereerst vast dat Nederlands recht van toepassing is, omdat de piloot zijn arbeid vanuit Nederland verrichtte. De kantonrechter oordeelt dat uitgangspunt is dat de werknemer zijn studiekosten moet terugbetalen, omdat dat zo afgesproken is. Ook de uitzondering dat de luchtvaartmaatschappij stopt te vliegen met het betreffende type vliegtuig is niet van toepassing, omdat de piloot zelf heeft besloten bij een andere luchtvaartmaatschappij te gaan werken. Dat de piloot dat zou hebben gedaan omdat er al geruchten waren dat de luchtvaartmaatschappij zou stoppen met het vliegen met de E170, deed volgens de kantonrechter niet ter zake. De piloot zou dan de besluitvorming door de luchtvaartmaatschappij maar hebben moeten afwachten. Wel is de kantonrechter van mening dat de luchtvaartmaatschappij in strijd met goed werkgeverschap handelt door de opleidingskosten terug te vorderen. Daarbij is voor de kantonrechter van belang dat het gaat om een opleiding die verplicht is voor het vervullen van de functie en dat de luchtvaartmaatschappij de kosten van de opleiding ook niet meer zou hebben kunnen terugverdienen als de piloot in dienst zou zijn gebleven. De piloot hoeft daarom de opleidingskosten niet terug te betalen.
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn bedingen die de werknemer verplichten om bij uitdiensttreding de door de werkgever betaalde studiekosten terug te betalen rechtsgeldig, als voldaan is aan twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de periode wordt vastgesteld waarin de werkgever geacht wordt te profiteren van de studie van de werknemer. De tweede voorwaarde is dat de terugbetalingsverplichting van de werknemer naar evenredigheid vermindert als de arbeidsovereenkomst in die periode is blijven bestaan. In deze zaak was de rechtsgeldigheid van het studiekostenbeding niet aan de orde gesteld.
Per 1 augustus 2022 moet Nederland zijn wetgeving hebben aangepast aan een Europese Richtlijn betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Die Richtlijn schrijft onder meer voor dat verplichte opleidingen voor de werknemer kosteloos moeten zijn. De opleiding moet dan ook onder werktijd kunnen worden gevolgd. Voor opleidingen die verplicht zijn op grond van Europees of Nederlands recht dan wel op grond van een cao zal een studiekostenbeding dan niet meer rechtsgeldig zijn. Nog onduidelijk is of dan overgangsrecht zal worden getroffen voor bestaande studiekostenbedingen.