Arbeidsovereenkomst eindigt niet door het verrichten van passende arbeid bij een andere werkgever

Arbeidsovereenkomst eindigt niet door het verrichten van passende arbeid bij een andere werkgever
Datum: 20-05-2023
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2023 / 510
Vindplaats: Kantonrechter ’s-Hertogenbosch 4 mei 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2087
Uitspraak

Een werkgever werd veroordeeld om mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer met betaling van de transitievergoeding. Het verweer van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst al was geëindigd toen de werknemer een arbeidsovereenkomst aanging met een andere werkgever om daar passende arbeid te gaan verrichten, werd verworpen omdat de arbeidsovereenkomst daardoor niet eindigt.

Bij een werkgever werkte sinds 1998 een werknemer in de functie van betonpompmachinist voor 36 uur per week. In 2016 was hij ziek uitgevallen voor dat werk. Toen hij in 2018 een aanvraag voor een WIA-uitkering indiende, weigerde het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen omdat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het UWV oordeelde daarbij dat niet verwacht wordt dat de medische situatie van de werknemer nog zal wijzigen. In de onderneming van de werkgever was geen passend werk voor de werknemer, maar er was wel passend werk gevonden in de onderneming van een andere werkgever. Daar werd hij aanvankelijk gedetacheerd in de functie van klusjesman voor 20 uur per week. Na de WIA-keuring krijgt hij daar een arbeidsovereenkomst aangeboden.
In 2021 vraagt de werknemer aan de (oorspronkelijke) werkgever om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen en om daarbij de transitievergoeding aan de werknemer te betalen. Volgens de werknemer is sprake van een slapend dienstverband, dat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad op verzoek van de werknemer met wederzijds goedvinden moet worden beëindigd met betaling van de transitievergoeding.
De werkgever wijst dat verzoek af. Volgens de werkgever is de arbeidsovereenkomst al geëindigd. De werknemer is in 2017 bij een andere werkgever gaan werken en in 2018 heeft een eindafrekening van de arbeidsovereenkomst plaatsgevonden. De werkgever wijst er ook op dat de werknemer een eigen onderneming heeft als meubelmaker en dat de werknemer zich nooit meer heeft aangeboden voor het verrichten van werkzaamheden.
De werknemer vordert daarop bij de kantonrechter dat de werkgever wordt veroordeeld om mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met betaling van de transitievergoeding.
De kantonrechter stelt dat hij moet beslissen of sprake is van een zogenoemd slapend dienstverband: een dienstverband waarbij een werknemer langer dan twee jaar ziek is, geen loon meer ontvangt en de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzegt, hoewel hij daartoe op grond van de wet wel bevoegd is. De kantonrechter verwerpt het verweer van de werkgever dat geen sprake is van een slapend dienstverband. Daarbij wijst de kantonrechter er op dat de verschillende wijzen waarop een arbeidsovereenkomst kan eindigen in de wet zijn geregeld. De werkgever heeft niet specifiek aangevoerd op welke in de wet genoemde wijze de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd, maar van opzegging door de werkgever met instemming van de werknemer kan geen sprake zijn, omdat de wet vereist dat die instemming schriftelijk wordt verleend. Als dat al anders zou zijn dan is het volgens de kantonrechter nog niet zo dat die instemming uit de omstandigheden kan worden afgeleid. De eindafrekening door de werkgever doet de arbeidsovereenkomst niet eindigen en het enkele feit dat de werknemer daarin berust heeft ook niet. Ook het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever betekent niet dat de arbeidsovereenkomst eindigt, zeker niet als dat in het kader van de re-integratie gebeurt. En tenslotte doet ook het werken in een eigen onderneming de arbeidsovereenkomst niet eindigen.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om conform de jurisprudentie van de Hoge Raad mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarbij aan de werknemer de transitievergoeding moet worden betaald die verschuldigd zou zijn geweest bij beëindiging op de eerste dag waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst had kunnen opzeggen wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer (derhalve bij het eindigen van de twee jaar van het opzegverbod tijdens ziekte).


Commentaar

De beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer blijft in de praktijk voor problemen zorgen, ook al is inmiddels duidelijk dat de werkgever moet meewerken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met betaling van de transitievergoeding en dat de werkgever bij het UWV vervolgens om compensatie van de transitievergoeding kan vragen. Als er redelijkerwijs onduidelijkheid kan zijn over het bedrag van de compensatie van de transitievergoeding die het UWV aan de werkgever moet betalen, kan het voor een werkgever verstandig zijn om zich op verzoek van de werknemer te laten veroordelen tot betaling van een bepaald bedrag aan transitievergoeding. Bij de aanvraag van de compensatie van de transitievergoeding kan de werkgever het UWV dan wijzen op de beschikking van de kantonrechter waarbij de hoogte van de transitievergoeding is vastgesteld. Daaraan zou het UWV zich dan redelijkerwijs moeten conformeren bij de vaststelling van de hoogte van de compensatie.
In dit geval lijkt echter vooral sprake te zijn van onbegrip van de werkgever. De stellingen van de werkgever waren kansloos. De arbeidsovereenkomst kan niet zijn geëindigd bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever voor het verrichten van passende arbeid, omdat de wet met zo veel woorden bepaalt dat de arbeidsovereenkomst dan niet eindigt. En de wet bepaalt uitdrukkelijk dat zowel een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden als een opzegging door de werkgever met instemming van de werknemer schriftelijk moeten gebeuren. Daarvan was echter geen sprake.