Aansprakelijkheid van werkgever voor ontbreken verzekering voor aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen

Aansprakelijkheid van werkgever voor ontbreken verzekering voor aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2012 / 216
Vindplaats: Gerechtshof ’s-Gravenhage 25 september 2012, www.rechtspraak.nl, LJN: BX8793
Uitspraak

Omdat een werknemer er op mocht vertrouwen dat de werkgever gezorgd zou hebben voor een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen, moest de werkgever de schade vergoeden die de werknemer leed doordat dit pensioen in feite niet verzekerd bleek.



Een werkgever die zelf de door hem gemaakte producten naar zijn afnemers vervoerde, had een lopende discussie met het Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg over de vraag of de werkgever verplicht was aangesloten bij het betreffende bedrijfstakpensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de uitvoering van de pensioenregeling opgedragen aan PVF Achmea, die ook uitvoerder is van het prepensioenfonds, de VUT-regeling en het sociaal fonds. In een brief van 6 februari 2002 schrijft PVF Achmea aan de werkgever dat de aansluiting bij het bedrijfspensioenfonds per 31 december 2001 is beëindigd. Dat leidt tot een gesprek op 14 en 15 mei 2012, waarna PVF Achmea op 12 juli 2002 schrijft dat uit onderzoek is gebleken dat de werkgever onder al de genoemde regelingen valt, maar dat de verplichte deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds alleen geldt voor de werknemers die daadwerkelijk vervoersactiviteiten verrichten, derhalve de chauffeurs. De werkgever is het daar niet mee eens en een nieuw gesprek volgt. De uiteindelijke uitkomst is dat PVF Achmea bij brief van 26 juli 2004 mededeelt dat de aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds per 1 januari 2002 beëindigd wordt. Omdat de werkgever geen vervoer voor derden verrichtte zou volgens PVF Achmea ook de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg niet van toepassing zijn. Deze CAO was echter in de arbeidsovereenkomsten wel van toepassing verklaard, met de wat onduidelijke toevoeging dat “in andere gevallen door de werkgever overeenkomstige voorzieningen naar algemeen gebruik zullen worden vastgelegd”.

De pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds kent een verzekering voor het WAO-gat

(arbeidsongeschiktheidspensioen), waardoor de werknemer steeds recht blijft houden op 70% van het loon. Op grond van de CAO is de werkgever verplicht om aan de werknemer die recht heeft op dit arbeidsongeschiktheidspensioen gedurende de eerste drie jaar van de WAO-uitkering een aanvulling te betalen van 10%, zodat de werknemer dan recht heeft op 80% van het loon (aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen). Op 22 april 2003 deelt de werkgever zijn personeel mede dat PVF Achmea heeft besloten dat de aansluiting van de werkgever bij het bedrijfstakpensioenfonds met ingang van 1 januari 2002 wordt beëindigd en dat in overleg met de ondernemingsraad is besloten om de pensioenen en de verzekering van het WAO-gat vanaf 1 januari 2002 onder te brengen bij een verzekeringsmaatschappij (Aegon). Uiteindelijk worden het pensioen en de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering echter per 1 augustus 2003 ondergebracht bij een andere verzekeringsmaatschappij (De Goudse).

Bij de betreffende werkgever is op 1 mei 2001 een bedrijfsleider in dienst getreden. Deze meldt zich op 8 december 2002 ziek. Per 8 december 2003 kent het UWV hem een WAO-uitkering toe wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Door de bovengenoemde perikelen met het bedrijfstakpensioenfond blijkt deze werknemer tussen de wal en het schip te vallen voor wat betreft het arbeidsongeschiktheidspensioen en het aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioen. De aanvraag van de werknemer wordt zowel door het bedrijfstakpensioenfonds als door De Goudse afgewezen. Daarop stelt de werknemer de werkgever aansprakelijk voor de schade die hij aldus lijdt.

Als het tot een procedure daarover komt, wijst de kantonrechter de schadevergoedingsclaim toe: de werkgever moet wegens het gemiste arbeidsongeschiktheidspensioen en het aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioen een bedrag van € 1.182,29 bruto per vier weken aan de werknemer betalen. De werkgever gaat in hoger beroep bij het gerechtshof, maar dat lijkt niet veel uit te halen. De meeste gronden van het hoger beroep worden afgewezen, omdat het gerechtshof van mening is dat op de werkgever de verplichting rustte om te zorgen voor een deugdelijke voorziening voor het arbeidsongeschiktheidspensioen, hetzij op grond van de toepasselijk verklaarde CAO hetzij op grond van de (onduidelijke) bepaling die in de arbeidsovereenkomst was toegevoegd aan de toepasselijkverklaring van de CAO. De werknemer mocht daardoor vertrouwen dat de werkgever voor het arbeidsongeschiktheidspensioen zou zorgen. Het gerechtshof wil nog wel meer informatie van partijen naar aanleiding van de stelling van de werkgever dat de werknemer geen recht had op het arbeidsongeschiktheidspensioen, omdat de werkgever nu eenmaal niet aangesloten was bij het bedrijfstakpensioenfonds, maar het gerechtshof acht zelfs dan mogelijk dat vrijwillige aansluiting had kunnen plaatsvinden. Het gerechtshof is wel van mening dat bij de te betalen schadevergoeding rekening moet worden gehouden met de hoogte van de WAO-uitkering in de toekomst. De werknemer moet de werkgever daarover regelmatig en volledig te informeren.


Commentaar

Werkgevers dienen er nauwgezet op toe te zien dat aanmeldingen van werknemers voor verzekeringen van het risico van arbeidsongeschiktheid en overlijden van de werknemer steeds met grote voortvarendheid plaatsvinden. Als de werknemer inmiddels arbeidsongeschikt is geworden of is overleden, is aanmelding voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering of nabestaandenpensioen doorgaans niet meer mogelijk omdat het te verzekeren risico zich dan inmiddels heeft verwezenlijkt. Voor de werkgever dreigen dan aanzienlijke schadevergoedingsclaims.