Beëindiging ANW-hiaatverzekering zonder toestemming echtgenote

Beëindiging ANW-hiaatverzekering zonder toestemming echtgenote
Datum: 15-03-2015
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2015 / 252
Vindplaats: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 februari 2015, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHSHE:2015:612
Uitspraak

De werkgever en de verzekeraar waren niet aansprakelijk ten opzichte van de echtgenote van de overleden werknemer voor de schade die zij leed als gevolg van het feit dat de ANW-hiaatverzekering was beëindigd.

De werknemer was bij de werkgever werkzaam als salesmanager en maakte deel uit van het managementteam. Op 30 maart 2010 was hij plotseling overleden. De werkgever had bij een verzekeraar een ANW-hiaatverzekering gesloten. Deze verzekering dekt het risico van een deel van het nabestaandenpensioen dat de echtgenote na het overlijden van de werknemer ontvangt, ter grootte van ruim € 13.000 per jaar. Dit deel van het pensioen werd in het verleden door een wettelijke uitkering gedekt. Met de invoering van de Algemene nabestaandenwet geschiedt de uitkering echter nog slechts onder specifieke voorwaarden en dan vaak nog gedurende beperkte tijd. De ANW-hiaatverzekering zorgt er voor dat de echtgenote na het overlijden van de werknemer ook dit deel van het nabestaandenpensioen ontvangt.
De werkgever betaalde tot 2009 de premie voor de ANW-hiaatverzekering, maar had de verzekering per 1 januari 2009 opgezegd en de werknemers in de gelegenheid gesteld om de deelname vrijwillig voort te zetten, waarbij zij zelf 50% van de premie zouden moeten gaan betalen. Bij brief van 27 november 2009 had de werkgever de werknemer aangeschreven om aan te geven of hij de verzekering vrijwillig wenste voort te zetten en op 4 februari 2010 had de werknemer schriftelijk verklaard dat hij dat niet wenste te doen. Vanaf februari 2010 houdt de werkgever daarom geen premie meer in op het loon van de werknemer. De verzekeraar heeft de premie achteraf met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 terugbetaald. Als de werknemer kort daarna plotseling overlijdt, vordert de echtgenote van de werkgever en van de verzekeraar schadevergoeding ter grootte van een bedrag van ruim € 80.000 wegens het gemis van de uitkering van een ANW-hiaatverzekering. De kantonrechter wijst de vordering van de echtgenote af, maar deze stelt hoger beroep in bij het gerechtshof.
In hoger beroep vult de echtgenote de grondslag van haar vordering aan, aldus dat zij nu ook als erfgename van de werknemer een beroep doet op dwaling in relatie tot de werkgever en de verzekeraar. Dit beroep op dwaling wijst het gerechtshof af omdat de echtgenote niet heeft aangegeven welke overeenkomst zij wenst te vernietigen of van welke overeenkomst zij de gevolgen wenst te wijzigen. Het gerechtshof stelt vast dat als moet worden uitgegaan van het in stand blijven van de verzekeringsovereenkomst, geen nakoming van die overeenkomst maar schadevergoeding wordt gevorderd. Voor deze schadevergoedingsvordering moet sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming van contractuele verplichtingen door de werkgever of door de verzekeraar, dan wel van onrechtmatig handelen. De echtgenote had gesteld dat zij op grond van de wet toestemming moest geven voor de beëindiging van de eerder gesloten ANW-hiaatverzekering maar het hof stelt vast dat deze eis alleen geldt voor een sommenverzekering terwijl de ANW-hiaatverzekering geen vaste som verzekert. Ook is het hof van mening dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de werkgever en de verzekeraar, omdat de werkgever de werknemer in een brief van 27 november 2009 voldoende duidelijk had geïnformeerd over de gevolgen van het beëindigen van de ANW-hiaatverzekering. Het gerechtshof weegt daarbij mee dat de werknemer een opleiding op hbo-niveau had genoten en dat hij als lid van het managementteam betrokken was geweest bij het overleg en de besluitvorming over het staken van de verplichting tot deelname aan de ANW-hiaatverzekering. Bovendien is het gerechtshof van mening dat niet aangetoond is dat een causaal verband bestaat tussen een eventuele tekortkoming in de nakoming van contractuele verplichtingen dan wel onrechtmatig handelen doordat niet gesteld of gebleken is welke informatie de werknemer nog meer had moeten hebben en dat de werknemer bij het verstrekken van die informatie anders zou hebben beslist. De echtgenote had tenslotte gesteld dat de werkgever en de verzekeraars ook een informatieverplichting hadden ten opzichte van haar zelf, maar het gerechtshof was van mening dat een dergelijke informatieverplichting niet bestond. Bovendien was niet gesteld of gebleken dat de werknemer anders gehandeld zou hebben als de echtgenote wel zou zijn geïnformeerd. Ook het gerechtshof wijst de vorderingen van de echtgenote dus af.


Commentaar

Hoewel de zaak voor de werkgever in kwestie dus goed afliep, kan niet voldoende worden benadrukt dat werkgevers er voor dienen te zorgen dat werknemers goed worden geïnformeerd over wijzigingen die betrekking hebben op pensioen en inkomensverzekeringen.