Concurrentiebeding vervallen ten gevolge van functiewijzigingen

Concurrentiebeding vervallen ten gevolge van functiewijzigingen
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 1999 / 34
Vindplaats: Zie: Gerechtshof Leeuwarden 6 oktober 1999, JAR 1999/253
Uitspraak

Een accountantskantoor in Enschede ziet zich geconfronteerd met het vertrek van één van haar accountants, die een eigen kantoor start. Vervolgens blijken zo’n dertig relaties van het accountantskantoor met de accountant “mee te gaan”. Het accountantskantoor laat het er niet bij zitten en spant een kort geding tegen de accountant aan. Het kantoor wint het kort geding, maar de accountant gaat in hoger beroep bij het gerechtshof in Leeuwarden. Het gaat daar met name om de vraag of het concurrentiebeding ten gevolge van functiewijzigingen is vervallen, omdat het daarbij zwaarder op de werknemer is gaan drukken, zonder dat voldaan is aan de ter bescherming van de werkgever geldende eis dat het concurrentiebeding daarbij opnieuw schriftelijk is vastgelegd. Bij de president van de rechtbank had het accountantskantoor dit pleit gewonnen door te wijzen op de bijlage die de accountant in 1992 bij zijn verzoek tot inschrijving als accountant-administratieconsulent gevoegd had. Op grond daarvan had het kantoor betoogd dat de taak van de accountant steeds had bestaan uit het samenstellen van jaarstukken. Bij het gerechtshof bepleit de accountant echter dat deze bijlage slechts was opgesteld met het specifieke doel de duur van de opleiding voor het verkrijgen van certificerende bevoegdheid te ver-korten, hetgeen in het belang van beide partijen was. Het hof acht dit op voorhand niet onaan-nemelijk en kent aan de bijlage daarom geen doorslaggevende betekenis toe. Het hof is van mening dat het zeer aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal ko-men dat het concurrentiebeding door wijzigingen in de arbeidsverhouding aanzienlijk zwaarder is gaan drukken. De accountant is in 1985 in dienst gekomen als accountant-assistent op SPD-niveau, die als rechterhand van de leiding van het kantoor van de werkgever te Wolvega zou gaan fungeren. Zijn salaris was destijds ƒ 3.615 bruto per maand. De accountant heeft nadien het SPD-II diploma gehaald, is in 1992 accountant-administratieconsulent geworden, heeft in 1993 certificerende bevoegdheid verkregen, is in 1996 tot het managementteam toegetreden en verdiende op zijn laatst ƒ 9.200 bruto per maand. Het hof overweegt daarom dat de mogelijkheden voor de werknemer om zich zelfstandig te vestigen in 1985 beduidend geringer zijn geweest dan thans het geval is. Het hecht bovendien belang aan het feit dat het accountantskantoor de problemen eenvoudig had kunnen voorkomen door in 1991, in 1993 of in 1996 een nieuwe arbeidsovereenkomst met een nieuw concurrentiebeding ter ondertekening voor te leggen.
Het gerechtshof oordeelt tenslotte nog dat niet is gebleken dat de accountant actief onder de cliënten van het accountantskantoor heeft geworven. Dat de accountant zijn vaste cliënten van zijn aanstaande vertrek op de hoogte heeft gesteld, acht het hof niet meer dan fatsoenlijk. Het hof weigert het accountantskantoor alsnog de voorzieningen die de president van de rechtbank in het kort geding had getroffen.


Commentaar

Een veel gehoorde stelling is dat het overeenkomen van een concurrentiebeding geen zin heeft, omdat je er uiteindelijk toch weinig aan hebt. Dat is naar onze mening onjuist. Een goed afgewogen concurrentiebeding (waarbij de bescherming van de werkgever niet verder gaat dan noodzakelijk is met het oog op wezenlijke belangen) wordt door de rechter niet zo maar gematigd. Zeker een beding dat verbiedt zaken te doen met cliënten van de werkgever, heeft een goede kans uiteindelijk intact te blijven, omdat de werknemer doorgaans genoeg mogelijkheden heeft om voor andere cliënten te werken. Vereist is echter wel dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is overeengekomen en niet nadien is vervallen. Bij met name functiewijzigingen is het noodzakelijk dat het concurrentiebeding opnieuw schriftelijk wordt overeengekomen. Die eis van schriftelijke vastlegging heeft ten doel de werknemer in staat te stellen zich terdege te bezinnen om de mogelijke nadelige gevolgen van dat beding in de toekomst. Aan die eis zou geen recht worden gedaan, als het concurrentiebeding nadien aanmerkelijk zwaarder op de werknemer zou gaan drukken, zonder dat opnieuw aan die eis zou worden voldaan.