Doorbetaling van loon aan gedetineerde arbeidsongeschikte werknemer?

Doorbetaling van loon aan gedetineerde arbeidsongeschikte werknemer?
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2006 / 119
Vindplaats: Kantonrechter Zwolle 20 maar 2006, nr. 307679 VV 06-3, www.rechtspraak.nl, ljn: AW1950
Uitspraak

Een werknemer die werkzaam is op een sociale werkplaats heeft tot 19 november 2005 samengewoond met een vrouwelijke collega, met wie hij tot zijn overplaatsing naar een andere locatie op 9 augustus 2005 werkzaam is geweest. Sinds augustus 2005 is hij arbeidsongeschikt. Op 19 november 2005 heeft de werknemer zijn collega neergestoken. Op die dag is de werknemer in voorlopige hechtenis genomen, welke voorlopige hechtenis sindsdien niet is geëindigd. Een door hem ingediend verzoek tot schorsing van deze voorlopige hechtenis is op 16 februari 2006 afgewezen. De werknemer moet op 16 mei 2006 verschijnen voor de meervoudige strafkamer. De werkgever heeft de werknemer bij brief van 23 november 2005 op staande voet ontslagen.

De werknemer vordert in kort geding onder meer toelating tot het bedrijf en loondoorbetaling.

De kantonrechter oordeelt allereerst dat betwijfeld moet worden of het ontslag op staande voet in een bodemprocedure rechtsgeldig zal worden bevonden. De kantonrechter wijst dan op het dertienjarige en onbesproken dienstverband van de werknemer, op de (gelet op zijn arbeidshandicap) zwakke arbeidsmarktpositie van de werknemer, op het feit dat de steekpartij plaats had in de privé-sfeer zodat sprake was van een ver verwijderd verband met het bedrijf en op het feit dat de werknemer en het slachtoffer op verschillende locaties werkzaam waren.

De gevorderde toelating tot het werk en doorbetaling van loon worden echter geweigerd. Aan de toelating tot het werk staat in de weg dat de werknemer stelt arbeidsongeschikt te zijn. Bovendien heeft de werkgever aangekondigd ontbinding van de arbeidsovereenkomst te zullen vragen en stelt de kantonrechter dat er een grote kans is dat de arbeidsovereenkomst dientengevolge zal zijn geëindigd voordat de detentie van de werknemer eindigt. Bij de beoordeling van dat aangekondigde ontbindingsverzoek acht de kantonrechter niet alleen van belang dat de werknemer zich langdurig in detentie bevindt als gevolg van een kennelijk ernstig misdrijf gepleegd tegen een andere werknemer, hetgeen de werknemer kan worden verweten, maar ook dat het incident heeft geleid tot beroering binnen het bedrijf van de werkgever, waar meer dan gemiddeld kwetsbare mensen werken, bij wie een terugkeer van de werknemer gevoelens van onrust en onveiligheid zal oproepen.

De loondoorbetaling wordt geweigerd, omdat de werk-nemer niet gewerkt heeft als gevolg van de detentie, die in zijn risicosfeer ligt. Dat de werknemer sindsdien ook arbeidsongeschikt is, doet er niet aan af dat de verhindering tot werken in de eerste plaats het gevolg is van de detentie.


Commentaar

Dit vonnis van de kantonrechter is niet zo zeer interessant vanwege de overweging dat de detentie waarschijnlijk geen reden voor ontslag op staande voet vormt, maar wel reden voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hoewel wij zouden menen dat het verwijtbaar verschaffen van een reden tot verhindering (namelijk de detentie) van het uitoefenen van de overeengekomen werkzaamheden op zichzelf al een dringende reden voor ontslag op staande voet zou kunnen vormen, ziet men dit oordeel vaak terug in situaties waarin de detentie niet het gevolg is van een strafbaar feit dat met het werk verband houdt. Opmerkelijk is wel dat de vordering tot loondoorbetaling wordt afgewezen, omdat de verhindering tot het verrichten van arbeid in de eerste plaats geacht wordt het gevolg te zijn van de detentie. Zeker gelet op het feit dat de werknemer voorafgaand aan de detentie kennelijk al arbeidsongeschikt was, zou ook denkbaar zijn geweest dat de kantonrechter zou hebben geoordeeld dat de detentie van de werknemer er niet toe doet, omdat de werknemer ook niet zou hebben kunnen werken als hij niet gedetineerd zou zijn geweest. Nu redeneert de kantonrechter kennelijk andersom: de werknemer had ook niet kunnen werken als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest. Aldus wordt een rangorde aangenomen tussen het recht op doorbetaling van loon in het geval waarin de werkzaamheden niet worden verricht wegens arbeidsongeschiktheid (wel recht op loon) en het recht op doorbetaling van loon in het geval waarin de werkzaamheden niet worden verricht als gevolg van een reden van verhindering die in de risicosfeer van de werknemer ligt (geen recht op loon). Het verwijtbare karakter van de reden tot verhindering zal daarbij een rol gespeeld hebben en de uitkomst is ook billijk. De vraag is echter of de afweging tussen beide ook zo zou zijn uitgevallen als sprake was van een wel in de risicosfeer van de werknemer liggende, maar minder verwijtbare reden van verhindering, zoals bijvoorbeeld indien de werknemer als gevolg van de noodzakelijke verzorging van een ziek gezinslid niet in staat is om te werken. Naar onze mening vloeit de door de kantonrechter aangenomen rangorde uit de wet voort en is deze dus juist.