Gebondenheid aan concurrentiebeding in faillissementssituatie

Gebondenheid aan concurrentiebeding in faillissementssituatie
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2000 / 44
Vindplaats: Zie: kantongerecht Utrecht d.d. 12 september 2000, JAR 2000/218
Uitspraak

Als een drietal B.V.’s begin augustus 2000 failliet gaat, ontslaat de curator alle personeelsleden, deels per 1 september 2000, deels per 9 september 2000. Het merendeel van de directeuren en aandeelhouders van de gefailleerde B.V.’s heeft zich verenigd in een nieuwe B.V. Deze nieuwe B.V. voert met de curator onderhandelingen over de overname van een aantal vermogensbestanddelen uit de failliete ondernemingen. De gesprekken leiden niet tot een doorstart van de onderneming. Een groep van dertien werknemers gaat met ingang van de datum van hun ontslag bij de nieuwe B.V. werken. De curator houdt hen echter aan hun concurrentiebeding. Werknemers die bij andere bedrijven werken worden echter van hun concurrentie-beding ontheven. De werknemers betwisten dat de curator een belang bij het concurrentiebeding heeft, nu de ondernemingen van de gefailleerde B.V.’s zijn gestaakt. Zij vorderen van de kantonrechter dat deze de curator bij wijze van voorlopige voorziening zal veroordelen hen van hun concurrentiebedingen te ontheffen, althans dat deze de concurrentiebedingen zal schorsen. De curator voert als verweer dat hij belang heeft bij handhaving van de concurrentie-bedingen, omdat de lopende projecten van de gefailleerde B.V.’s (waarop de betreffende werknemers werkzaam waren) een economisch goed vormen, dat tot de boedel behoort. Door handhaving van het concurrentiebeding wil de curator de nieuwe B.V. dwingen voor overname van de projecten te betalen. Hij wijst er op dat andere ondernemingen wel bereid zijn geweest te betalen voor ontheffing van het concurrentiebeding.
De kantonrechter stelt als zijn voorlopig oordeel voorop, dat de ratio van het concurrentiebeding is te voorkomen dat de werknemer of zijn nieuwe werkgever de werkgever concurrentie aandoet in diens bedrijfsdebiet, met de kennis en relaties die de werknemer in het bedrijf van de oude werknemer heeft vergaard. Verder komt de kantonrechter tot het voorlopige oordeel dat de curator geen bedrijfsdebiet beheert en dat een doorstart van de onderneming niet meer tot de mogelijkheden behoort, nu de curator doende is de boedel in delen te verkopen en de arbeidsovereenkomsten zijn opgezegd. De door de curator gewenste afkoop van de concurrentiebedingen vormt onvoldoende belang om de werknemers aan hun concurrentiebeding te houden, in verhouding tot het belang van de werknemers om hun vaardigheden zo snel mogelijk weer op de arbeidsmarkt aan te bieden. De vordering van de werknemers wordt toegewezen.


Commentaar

Vragen over de gebondenheid van werknemers aan concurrentiebedingen met failliete ondernemingen komen vaker voor. Duidelijk is dat het concurrentiebeding door het faillissement niet vervalt. Wel zal het belang van de curator doorgaans echter achtergesteld worden bij dat van de werknemer, zodat het concurrentiebeding door de kantonrechter geheel of gedeeltelijk vernietigd kan worden en, vooruitlopend daarop, kan worden geschorst. Uit de onderhavige uitspraak zou kunnen worden afgeleid dat hand-having van het concurrentiebeding door de curator niet uitgesloten is, zo lang de curator de arbeidsovereenkomst niet opzegt en een doorstart van de onderneming nog tot de mogelijkheden behoort.