Niet-ontvankelijk beroep tegen indeling in subgroep binnen een risicogroep/indeling naar verschillende groepen (niet zijnde een premiegroep) binnen een sector

Niet-ontvankelijk beroep tegen indeling in subgroep binnen een risicogroep/indeling naar verschillende groepen (niet zijnde een premiegroep) binnen een sector
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2001 / 47
Vindplaats: Zie: Centrale Raad van Beroep 5 december 2000, nr. 98/2445
Uitspraak

Bij brief van 6 januari 1997 deelt het GUO aan een werkgever mede dat die werkgever gelet op de aard van zijn werkzaamheden dient te worden ingeschreven onder de risicogroep gemaksvoedingsindustrie, inhoudende dat de CAO voor de gemaksvoedingsindustrie van toepassing is. De werkgever is het daarmee niet eens. Na bezwaar te hebben gemaakt bij het Lisv, gaat de werkgever in beroep bij de aangewezen beroepsinstantie, de Centrale Raad van Beroep. Deze acht het beroep niet ontvankelijk, omdat het is gericht tegen de indeling in een subgroep binnen een risicogroep, ofwel tegen de indeling naar verschillende groepen (niet zijnde premiegroepen) binnen een sector. Dit besluit is volgens de Centrale Raad van Beroep geen besluit in de zin van artikel 1:3 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het beroep daartegen niet ontvankelijk is.


Commentaar

Sinds de invoering van de nieuwe Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (per 1 maart 1997) zijn de bedrijfsverenigingen opgeheven en is er het Landelijk instituut sociale verzekeringen, dat de uitvoering van de werknemersverzekeringen opdraagt aan vijf uitvoeringsinstellingen: GAK, GUO, SFB, Cadans en USZO. De problematiek die voorheen bekend was met betrekking tot de vraag bij welke bedrijfsvereniging een werkgever aangesloten diende te zijn, keert per 1 maart 1997 terug in de vraag bij welke sector een werkgever ingedeeld is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daartoe een besluit genomen, waarbij het bedrijfsleven in sectoren wordt ingedeeld. Het Lisv is bevoegd per sector een subindeling te maken. Het praktische belang van de sectorindeling is vooral gelegen in de hoogte van de premie die de werkgever moet betalen aan het wachtgeldfonds voor de WW (waaruit de zogenaamde ‘vangnet’-Ziektewetuitkering wordt betaald en waaruit de eerste zes maanden van de WW-uitkering wordt betaald). Deze premie kan door het Lisv voor verschillende werkgevers verschillend worden vastgesteld. Bij de vaststelling van de hoogte van de premie voor het wachtgeldfonds van de WW haakt het Lisv aan bij de indeling in sectoren en de eventuele onderverdeling binnen die sector. De werkgever kan tegen een indelingsbesluit bezwaar maken bij het Lisv en vervolgens rechtstreeks beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
In het onderhavige geval richtte het bezwaar van de werkgever zich niet tegen de indeling in de sector of de onderverdeling van die sector in een subgroep, maar tegen het feit dat de indeling in een bepaalde subgroep plaats vond door de werkgever aan te merken als behorend tot de categorie ‘gemaksvoedingsindustrie’. Deze categorie was één van de categorieën die behoorden tot een subgroep, welke subgroep weer behoorde tot een sector. Het maakt echter voor de premieheffing geen verschil tot welke categorie de werkgever behoorde. Alleen de indeling in een sector en de onderverdeling daarvan in een subgroep had invloed op de hoogte van de premie. Daarom was het besluit om de werkgever aan te merken als behorend tot de categorie ‘gemaksvoedingsindustrie’ niet gericht op enig rechtsgevolg, derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en kon daartegen dus geen bezwaar en beroep worden ingesteld.
De werkgever had tegen het besluit dan ook alleen maar bezwaar gemaakt, omdat dat (hetzij volgens het GUO, hetzij volgens de werkgever, hetzij volgens beiden) zou inhouden dat de CAO voor de gemaksvoedingsindustrie dan van toepassing zou worden. Dat is echter een misvatting, die in de praktijk vaak voorkomt en die voor ons reden is om aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep hier aandacht te geven. De heffing van de premies werknemersverzekeringen en daarmee ook de sectorindeling is een zaak van het Lisv en de uitvoeringsinstellingen. Het instellen van rechtsmiddelen gebeurt via het instellen van bezwaar en beroep. De toepassing van CAO’s (waaronder ook begrepen VUT-CAO’s en CAO’s die verplichten tot het betalen van bijdragen voor zogenaamde ‘bedrijfstakeigen regelingen’, zoals scholings- en opleidingsfondsen) is echter een zaak tussen werkgever en werknemer. Een geschil daarover is een arbeidsrechtelijk geschil dat aan de kantonrechter ter beslissing moet worden voorgelegd. Misverstand daarover ontstaat in de praktijk vaak doordat de indeling van het bedrijfsleven in sectoren en de werkingssfeer van de diverse CAO’s vaak in grote lijnen gelijk op lopen en doordat rechtspersonen die gelieerd zijn aan de uitvoeringsinstellingen meestal de bedrijfstakeigen regelingen uitvoeren. Indeling in een sector waar een bepaalde uitvoeringsinstelling de werknemersverzekeringswetten uitvoert, heeft in de praktijk dan ook vaak tot gevolg dat de aan de uitvoeringsinstellingen gelieerde rechtspersonen premies voor de bedrijfstakeigen regelingen van de corresponderende CAO willen heffen. Deze premies zijn in sommige bedrijfstakken erg hoog en meestal richt het verzet van de werkgever tegen een andere sectorindeling zich dan ook indirect tegen het feit dat daarvan meestal het praktische gevolg is dat ook (vaak met terugwerkende kracht) premienota’s volgen voor de bedrijfstakeigen regelingen. Het één heeft echter formeel met het ander niets te maken en beide zaken moeten gescheiden beoordeeld en -zo nodig- gescheiden bestreden worden.