Teruglegging van eerste dag van arbeidsongeschiktheid door UWV

Teruglegging van eerste dag van arbeidsongeschiktheid door UWV
Datum: 05-06-2017
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2017 / 286
Vindplaats: Centrale Raad van Beroep 5 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1310
Uitspraak

Het UWV had besloten dat een werknemer die zich enkele maanden na het einde van het dienstverband met een werkgever ziek had gemeld, ziek was geworden binnen vier weken na het dienstverband met de werkgever. Dit oordeel had het UWV volgens de Centrale Raad van Beroep echter onvoldoende gemotiveerd.

De werknemer was door de werkgever in dienst genomen op 1 mei 2013. De arbeidsovereenkomst werd echter met een beroep op de proeftijd per 1 juni 2013 beëindigd omdat voor de werknemer niet de vereiste verklaring omtrent het gedrag kon worden verkregen. Op 24 september 2013 meldde de werknemer zich ziek. Hij genoot op dat moment een WW-uitkering. Op 31 januari 2014 werd de werknemer onderzocht door een verzekeringsarts van het UWV. Die verklaarde hem niet alleen per 17 februari 2014 hersteld maar bepaalde ook dat 19 juni 2013 de eerste dag van arbeidsongeschiktheid was. De reden daarvoor was dat de werknemer op die dag werd opgenomen in een privé-kliniek in verband met behandeling voor een verslaving aan cocaïne. Omdat die datum binnen vier weken na het einde van de arbeidsovereenkomst met de werkgever lag en derhalve binnen de periode waarin de Ziektewetverzekering nog “nawerkte”, werd aan de werknemer een Ziektewetuitkering toegekend.
Tegen dat besluit kwam de werkgever in bezwaar op, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. In beroep oordeelde de rechtbank dat het enkele feit dat de werknemer opgenomen is geweest in een verslavingskliniek onvoldoende reden was om de werknemer arbeidsongeschikt te achten. Het UWV had moeten nagaan of er een noodzaak was voor die opname en had informatie moeten verzamelen over de medische toestand van de werknemer op het moment van de opname. De rechtbank stelde het UWV in de gelegenheid om dit gebrek in de motivering van de beslissing op het bezwaarschrift te herstellen. Het UWV verzuimde echter om dat binnen de gestelde termijn te doen. De rechtbank vernietigde daarom de beslissing op bezwaarschrift van het UWV en droeg het UWV op om een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In die uitspraak berustte het UWV. Vervolgens nam het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van de werkgever, waarbij het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard werd. Het UWV stelde daarbij dat wel geprobeerd was om van de werknemer nieuwe informatie te verkrijgen, maar dat de werknemer niet had gereageerd en dat zijn curator (kennelijk was de werknemer inmiddels failliet of onder bewind of curatele gesteld) had verklaard dat geen nadere medische informatie kon worden verstrekt. Met die nieuwe beslissing nam de werkgever natuurlijk geen genoegen en een nieuw beroep bij de rechtbank werd ingesteld. Ook dat beroep werd door de rechtbank gegrond verklaard met als overweging dat de toekenning van de Ziektewetuitkering nog steeds alleen was gebaseerd op de opname in de verslavingskliniek. Nu berustte het UWV niet in de uitspraak van de rechtbank. Hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep werd ingesteld. Omdat uit de verslaving gebreken voortvloeiden, was het UWV van mening dat voldoende was aangetoond dat sprake was van een noodzaak voor de opname in de kliniek.
Ook de Centrale Raad van Beroep stelt het UWV echter in het ongelijk. Daarbij wijst de Centrale Raad van Beroep er op dat het UWV heeft berust in de eerste uitspraak van de rechtbank en dat om die reden vaststaat dat het UWV de noodzaak van de opname in de kliniek moest beoordelen om zijn beslissing op het bezwaarschrift voldoende te onderbouwen. De Raad voegt daar echter aan toe dat in de specifieke omstandigheden van het geval ook naar zijn mening inderdaad onderzoek naar de noodzaak van de opname noodzakelijk was alvorens de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verschoven kon worden. Daarbij wijst de Raad er op dat de werknemer niet ziek was toen hij uit dienst trad, dat niet gebleken is dat de werknemer tijdens het dienstverband veel heeft verzuimd, dat de werknemer al geruime tijd verslaafd was maar desondanks in diverse kortere en langere dienstverbanden arbeid heeft verricht en dat hij op 19 juni 2013 volgens informatie van de gemeente (waarvan de werknemer ook nog een bijstandsuitkering ontving) al minimaal 26 weken “clean” was en doende was te solliciteren. Verder was er geen verwijzing of indicatiestelling voor de opname en had de zorgverzekering de opname ook niet vergoed. En tenslotte ontbrak medische informatie over de redenen van opname en over de periode van de behandeling. Dat opname in een kliniek op dat moment de enige dan wel meest aangewezen behandelmogelijkheid was, stond volgens de Centrale Raad van Beroep niet vast. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag mocht daarom volgens de Centrale Raad van Beroep niet worden teruggelegd naar 19 juni 2013.


Commentaar

Als de eerste dag van arbeidsongeschiktheid valt binnen het dienstverband van de werkgever, komen de kosten van de Ziektewetuitkering en van de eventueel daarna toe te kennen WGA-uitkering voor rekening van de werkgever (tenzij het een kleine werkgever betreft). Dat geldt ook als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag binnen de eerste vier weken na het einde van de arbeidsovereenkomst valt, maar dan alleen als de werknemer niet reeds verzekerd is voor de Ziektewet, vanwege een dienstverband elders of vanwege een WW-uitkering. In dit geval was aan de werknemer een WW-uitkering toegekend, zodat de Ziektewetuitkering niet voor rekening van de werkgever zou komen. Waarom de werkgever zich desondanks heeft verweerd tegen het terugleggen van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag naar een datum binnen de eerste vier weken na het einde van de arbeidsovereenkomst, is niet duidelijk.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat een verslaving niet als een ziekte wordt aangemerkt, maar dat de verslaving en de sociale gevolgen daarvan wel kunnen leiden tot het aannemen van objectieve medische beperkingen die aan het verrichten van arbeid in de weg staan. Normaal gesproken betekent dat dat een opname wegens een verslaving wel leidt tot de toekenning van een Ziektewetuitkering. In dit geval deed zich echter een bijzondere omstandigheid voor doordat de noodzaak voor de opname werd betwist. Het UWV had daarom medische informatie moeten opvragen om die noodzaak te onderbouwen. Daarmee had het UWV echter zo lang gewacht dat het kennelijk inmiddels niet meer mogelijk was die onderbouwing te verkrijgen. Die omstandigheid moest volgens de Centrale Raad van Beroep echter voor rekening en risico van het UWV blijven.
Discussies tussen het UWV en werkgevers over de eerste dag van arbeidsongeschiktheid komen vaker voor, omdat de eerste twaalf jaar van de arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer alleen voor rekening van de werkgever komen als de eerste dag van arbeidsongeschiktheid binnen het dienstverband met de werkgever valt (of binnen de eerste vier weken daarna indien de werknemer niet elders werkt of een WW-uitkering heeft). Normaliter wordt voor het vaststellen van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid uitgegaan van de dag van uitval voor het werk, maar onder bijzondere omstandigheden kan ook worden uitgegaan van een eerdere dag als eerste dag van arbeidsongeschiktheid. Opvallend is dat het UWV relatief makkelijk een eerdere eerste dag van arbeidsongeschiktheid aanneemt als de werknemer zich na het einde van de arbeidsovereenkomst ziek heeft gemeld en de teruglegging van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag betekent dat die alsnog binnen het dienstverband met de werkgever (of vier weken daarna) komt te liggen terwijl het UWV eigenlijk nooit bereid is om aan te nemen dat een werknemer die kort na de aanvang van het dienstverband met de werkgever is uitgevallen al arbeidsongeschikt was voordat hij in dienst kwam.