Verhoor van werknemers onder bewaking van bodyguards

Verhoor van werknemers onder bewaking van bodyguards
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2008 / 145
Vindplaats: Kantonrechter Haarlem 19 december 2007, www.rechtspraak.nl, ljn: BC1320
Uitspraak

Een handelsonderneming houdt zich bezig met de verkoop van verpakkingsmaterialen aan de voedingsindustrie. Drie hoger geplaatste werknemers van deze onderneming worden door een ex-werknemer van de Duitse zustermaatschappij benaderd voor een gesprek op 31 augustus 2006. Die ex-werknemer is samen met een vroegere leverancier van de handelsonderneming een onderneming gestart die met de handelsonderneming concurreert. In het gesprek wordt de drie werknemers voorgesteld om enige vorm van samenwerking aan te gaan met die concurrerende onderneming.<BR>

De handelsonderneming krijgt daar lucht van en besluit tot een ondervraging van de drie werknemers, elk afzonderlijk. Zij worden daartoe onder begeleiding van derden naar het magazijn gebracht en elk afzonderlijk twee maal ondervraagd. Tijdens de ondervraging van de anderen moesten zij onder toezicht van die derden wachten. Aan het einde van de tweede ondervraging zijn de werknemers op staande voet ontslagen en onder begeleiding van de derden naar huis gebracht waar zij de bedrijfseigendommen onmiddellijk moesten inleveren. Als reden voor het ontslag op staande voet wordt aangevoerd dat de werknemers voorbereidingen hebben getroffen en besprekingen met derden hebben gevoerd om activiteiten te gaan verrichten die met die van de werkgever zouden gaan concurreren.<BR>

De werknemers roepen van dat ontslag niet de nietigheid in, maar vorderen wel schadevergoeding wegens de onregelmatige en kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst. Vervolgens gaan zij voor één en dezelfde onderneming werken die met de onderneming van de werkgever concurreert, zeer waarschijnlijk die waardoor zij ook benaderd waren voor samenwerking.<BE>

In de procedure die daarna volgt voert de werkgever nog andere verwijten aan, zoals het afgeven van te hoge prijzen, werken in strijd met werkafspraken, schending van het briefgeheim, het zwartmaken van de werkgever en het proberen producten te verkopen buiten de werkgever om. Die verwijten passeert de kantonrechter omdat zij niet bij het geven van het ontslag op staande voet aan de werknemers zijn medegedeeld. Voor wat betreft de redenen die wel direct aan de werknemers zijn medegedeeld, oordeelt de kantonrechter dat daaruit slechts af te leiden valt dat zij overwogen hebben om de onderneming van de werkgever te verlaten vanwege problemen die zij daar meegemaakt hadden. Er waren daarom volgens de kantonrechter onvoldoende dringende redenen voor het ontslag op staande voet en de opzegging van de arbeidsovereenkomst was daarmee schadeplichtig. De werkgever wordt daarom veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding (het salaris over de normaliter geldende opzegtermijnen). Ook oordeelt de kantonrechter het ontslag kennelijk onredelijk, omdat de werkgever op onbehoorlijke wijze voorbij gegaan is aan de belangen van de werknemers. De kantonrechter houdt er daarbij geen rekening mee dat de werknemers inmiddels elders werkzaam zijn, omdat dat ten tijde van het ontslag nog niet kon worden verwacht. Wel houdt de kantonrechter er daarbij rekening mee dat door de onregelmatigheid van het ontslag de concurrentiebedingen zijn vervallen, zonder welke de werknemers niet bij een concurrerende onderneming werkzaam zouden kunnen zijn geweest. Ook de intimiderende wijze waarop het ontslag heeft plaatsgevonden speelt voor de kantonrechter een rol. De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van schadevergoedingen van &#8364; 30.000, &#8364; 60.000 respectievelijk &#8364; 70.000 bruto. Tenslotte wordt ook een immateriële schadevergoeding toegekend van &#8364; 5.000, &#8364; 5.000 respectievelijk &#8364; 10.000 netto wegens de psychische gevolgen die de werknemers hebben ondervonden door de wijze waarop de werkgever bij het ontslag te werk is gegaan.


Commentaar

Uit de uitspraak rijst het beeld op van een werkgever die op tirannieke wijze zijn onderneming bestuurt. Wat daarvan ook zij: de werkgever heeft het ontslag op staande voet erg slecht aangepakt. De intimiderende inschakeling van “bodyguards” bij het verhoor was natuurlijk niet aanvaardbaar, maar bovenal was het dom de werknemers eerst te ontslaan en daarna met aanvullende verwijten te komen die de kantonrechter niet in het kader van het ontslag op staande voet kon onderzoeken omdat zij niet direct aan het ontslag ten grondslag waren gelegd. De werkgever had er beter aan gedaan de werknemers na het verhoor te schorsen en een onderzoek te gelasten, waarna de uitkomsten van het onderzoek wellicht alsnog een dringende reden hadden kunnen vormen voor het ontslag op staande voet. Door de werknemers zonder voldoende dringende reden te ontslaan verviel bovendien het concurrentiebeding, hetgeen de werknemers goed van pas kwam. Dat was voor hen reden om niet de nietigheid van het ontslag op staande voet in te roepen, maar te berusten in het ontslag als feit en zich te beperken tot het vorderen van schadevergoeding. Die schadevergoeding valt in een dergelijk geval in twee delen uiteen: enerzijds wegens gederfd inkomen door het ontbreken van salaris tijdens de opzegtermijn (onregelmatigheid van het ontslag) en anderzijds wegens gederfd inkomen na het ontslag (kennelijke onredelijkheid van het ontslag).