Volledig verval van loonaanspraak bij weigeren passende arbeid gedurende gedeelte van werktijd

Volledig verval van loonaanspraak bij weigeren passende arbeid gedurende gedeelte van werktijd
Datum: 15-06-2014
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2014 / 242
Vindplaats: Hoge Raad 6 juni 2014, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:2014:1341
Uitspraak

Indien een arbeidsongeschikte werknemer weigert passende arbeid te verrichten, is de werkgever gerechtigd te weigeren het loon tijdens ziekte aan deze werknemer door te betalen. Als de passende arbeid slechts gedurende een gedeelte van de normale arbeidsduur zou behoeven te worden verricht, mag deze loonweigering toch het volledige loon betreffen.

De vraag of ook een weigering van het volledige loon mocht plaatsvinden als de werknemer de passende arbeid slechts gedurende een gedeelte van de werktijd zou moeten verrichten, was in de rechtspraak ter discussie gekomen vanwege de tekst van de wet, op grond waarvan de werkgever gerechtigd was tot weigering van doorbetaling van loon “voor de tijd gedurende welke de werknemer geen passende arbeid verricht”. De Hoge Raad heeft beslist dat deze zinsnede niet ziet op de tijdseenheden gedurende welke de werknemer zou moeten werken, maar op de periode waarin de werknemer weigert passende arbeid te verrichten. De Hoge Raad baseert zich daarbij op het feit dat de zinsnede “voor de tijd gedurende welke” ook voorkomt in andere bepalingen die de werkgever het recht geven om de betaling van het loon te weigeren, terwijl in die andere gevallen niet anders bedoeld kan zijn dan aan te duiden dat het recht tot loonweigering bestaat zo lang de werknemer het gedrag vertoont dat aanleiding geeft tot de loonweigering. Verder baseert de Hoge Raad zich op de wetsgeschiedenis, waaruit de bedoeling van de wetgever duidelijk blijkt. Uit die wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat een afschrikwekkende sanctie werd beoogd om te waarborgen dat de werknemer zijn re-integratieverplichtingen serieus zou nemen. Voor gevallen waarin volledige beëindiging van de loondoorbetaling onredelijk zou zijn, bijvoorbeeld omdat de werknemer slechts een geringe overtreding heeft begaan, zou de werknemer tegen misbruik van de sanctieregeling worden beschermd, doordat in het algemene burgerlijk recht een wettelijke bepaling is opgenomen die met zich meebrengt dat een overeenkomst niet behoeft te worden nagekomen indien dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Alleen langs die weg kan de werkgever zo nodig worden verplicht om toch nog een deel van het loon te betalen.


Commentaar

De Hoge Raad heeft deze uitspraak gedaan op grond van een verzoek van een kantonrechter om een antwoord te geven op een vraag, die van belang was voor de beslissing in een zaak die bij de kantonrechter voorlag. De mogelijkheid om aan de Hoge Raad dergelijke “prejudiciële vragen” te stellen bestaat sinds 2012 en kan worden gebruikt indien beantwoording van een rechtsvraag van belang is voor een groot aantal zaken.
Aan de juiste uitleg van deze bepaling hebben wij nooit getwijfeld. De verwarring daarover is begonnen toen het gerechtshof Amsterdam een beslissing nam waarbij werd overwogen dat de wetsgeschiedenis geen uitkomst bood, terwijl dat evident onjuist is. Deze beslissing werd vervolgens door een aantal kantonrechters klakkeloos overgenomen. Later kwamen er andere rechterlijke uitspraken waarbij de wetsgeschiedenis wel werd gevolgd. Nu heeft de Hoge Raad de gewenste duidelijkheid verschaft.