Wanneer is de werkgever over een ontslagvergoeding 52% extra loonbelasting verschuldigd?

Wanneer is de werkgever over een ontslagvergoeding 52% extra loonbelasting verschuldigd?
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2012 / 213
Vindplaats: Hoge Raad 15 juni 2012, www.rechtspraak.nl, LJN: BU8935; artikel 32ba Wet op de loonbe-lasting 1964, Besluiten van Staatssecretaris van Financiën van 26 mei 2005, nr. DGB2005/3299M en 8 december 2005, nr. DGB2005/6722M
Uitspraak

In de per 1 januari 2005 ingevoerde “Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling” heeft de wetgever het financieel onaantrekkelijk willen maken om VUT-regelingen af te spreken, om op die manier de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te bevorderen. In (thans) artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 is daarbij voor de werkgever een eindheffing geïntroduceerd van (thans) 52%, die moet worden afgedragen naast de loonbelasting die bij de betaling aan de werknemer moet worden inge-houden. Omdat de heffing bedoeld is om ontslagregelingen die de facto fungeren als een regeling tot vervroegde uittreding te voorkomen, wordt deze heffing in de praktijk ook wel aangeduid als een “strafheffing”. Bij het treffen van een ontslagregeling met een oudere werknemer is het natuurlijk zaak te voorkomen dat deze strafheffing verschuldigd wordt.

De wet is niet erg duidelijk over de vraag wanneer een ontslagregeling te gelden heeft als een regeling voor vervroegde uittreding (in het fiscale jargon vaak aangeduid als “rvu”): de strafheffing is verschuldigd als een regeling (nagenoeg) uitsluitend ten doel heeft te voorzien in uitkeringen of verstrekkingen ter overbrugging van de periode tot de pensioendatum. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de intentie van de regeling doorslaggevend is. In Besluiten van 26 mei 2005 en 8 december 2005 heeft de Staatssecretaris van Financiën zogenaamde “kwantitatieve” en “kwalitatieve” normen gesteld, die met zich meebrengen dat een ontslagregeling geen regeling voor vervroegde uittreding is als de ontslaguitkeringen eindigen voordat de werknemer 55 jaar wordt en ook als de uitkeringen niet hoger zijn dan 70% van het loon en uiterlijk 24 maanden voor de pensioendatum eindigen (kwantitatieve toets), of als het ontslag niet leeftijdgerelateerd is omdat het wordt gegeven als gevolg van een reorganisatie of om een reden de individuele werknemer betreffende (kwalitatieve toets).

In een recent arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat de wet niet zo moet worden uitgelegd dat er bij een ontslag door reorganisatie van zou moeten worden uitgegaan dat behoudens tegenbewijs door de belastingdienst geen sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding.


Commentaar

Judgments about this form of tax deduction at source are rare, because employers usually want to avoid the risk to owe it, and therefore pre-arrange it with the tax authorities. The Supreme Court’s judgment only concerns the interpretation of the statutory provision. The question now is if the Secretary of State’s decisions can still be used to substantiate that, in case of a dismissal as a result of reorganization, in principle an early retirement scheme is beyond dispute.