Weigering van betaling WGA-uitkering door eigenrisicodrager

Weigering van betaling WGA-uitkering door eigenrisicodrager
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2011 / 196
Vindplaats: Kantonrechter ’s-Gravenhage 24 februari 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BQ1409
Uitspraak

Een dochtermaatschappij van een bank is eigen-risicodrager voor de WGA. Aan een werknemer die op 3 januari 2006 arbeidsongeschikt is geworden, is met ingang van 4 juli 2008 een WGA-uitkering toegekend. De werkgever moet die uitkering als eigenrisicodrager zelf betalen. Als de werkgever de werknemer oproept om bij de bedrijfsarts te verschijnen, oordeelt de bedrijfsarts op 2 november 2010 dat de werknemer in staat is om zijn werk gedeeltelijk te hervatten, aanvankelijk voor twee uur per week, maar oplopend naar tien uur per week. Daarop roept de werkgever de werknemer op voor een gesprek om de werkhervatting te bespreken. De werknemer verschijnt niet op dat gesprek maar geeft aan een deskundigenoordeel aan het UWV te zullen vragen. Op 13 december 2010 oordeelt het UWV dat de werknemer op 1 november 2010 volledig arbeidsongeschikt was. Desondanks deelt de werkgever op 21 december 2010 mede dat de WGA-uitkering voor de duur van twee maanden wordt geweigerd wegens het niet voldoen aan de verplichting tot werkhervatting. Daarbij wordt melding gemaakt van een onderzoek dat de werkgever naar aanleiding van een anonieme tip heeft laten uitvoeren door een bedrijfsrecherchebureau, waaruit zou blijken dat de werknemer helemaal niet volledig arbeidsongeschikt zou zijn.

Op vordering van de werknemer heeft de bestuursrechter de werkgever al bij wijze van voorlopige voorziening veroordeeld om de WGA-uitkering te betalen. In kort geding bij de burgerlijke rechter vordert de werknemer om de werkgever ook te veroordelen om de aanvulling op de WGA-uitkering te betalen, waarop de werknemer op grond van de toepasselijke CAO recht heeft. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever na het deskundigenoordeel van het UWV onvoldoende grond had om er van uit te gaan dat de werknemer zijn werk gedeeltelijk kon hervatten. De bevindingen van het bedrijfsrecherchebureau waarop de werkgever zich beroept, leiden niet onherroepelijk tot de conclusie dat het deskundigenoordeel onjuist is, gelet op de verklaringen die de werknemer daartegenover heeft afgelegd. Volgens de rechter geeft de werkgever aan die bevindingen een eigen uitleg, die voorshands ongegrond lijkt. De vordering van de werknemer wordt daarom toegewezen.

De werknemer had ook gevorderd dat de werkgever zou worden verboden ten opzichte van de werknemer en zijn gezinsleden nog onderzoek door een particulier recherchebureau te doen verrichten. Ook die vordering wordt toegewezen omdat de werkgever niet heeft aangegeven wat de inhoud van de anonieme tips was en waarom werd uitgegaan van de betrouwbaarheid van die tips. Er was daarom volgens de kantonrechter onvoldoende reden voor de inbreuk op het privé-leven van de werknemer die het onderzoek vormt.


Commentaar

Als een werknemer met een WGA-uitkering niet meewerkt aan zijn re-integratie, kan de werkgever die eigenrisicodrager is maatregelen treffen in de vorm van gehele of gedeeltelijke, tijdelijke of blijvende (maar niet: gehele en blijvende) weigering van de WGA-uitkering. De werknemer die het daarmee niet eens is, kan bezwaar maken bij de werkgever die dan een beslissing op dat bezwaarschrift moet nemen. Daartegen kan de werknemer zo nodig beroep bij de bestuursrechter instellen. Deze weg was kennelijk al ingeslagen, want de bestuursrechter had al een voorlopige voorziening getroffen (te weten: de doorbetaling van de WGA-uitkering) en dat kan alleen als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Gelet op het feit dat de werkgever al de WGA-uitkering moest doorbetalen, was niet meer verrassend dat ook de aanvulling daarop moest worden doorbetaald.

Tijdens de periode van de WGA-uitkering is het het UWV die de mate van arbeidsongeschiktheid bepaalt. De werkgever kan desgewenst om een herbeoordeling vragen, maar zo lang het UWV daar nog niet op beslist heeft, moet de werkgever uitgaan van de mate van arbeidsongeschiktheid die het UWV heeft vastgesteld. Onduidelijk is dan ook waarom de werkgever de bedrijfsarts heeft ingeschakeld in plaats van een herbeoordeling aan het UWV te vragen. Inschakeling van de bedrijfsarts zou denkbaar zijn geweest indien het er om ging de re-integratiemogelijkheden te beoordelen die de werknemer had (bijvoorbeeld of de werknemer in staat was om arbeidstherapie te doen). Het oordeel van de bedrijfsarts zou dan kunnen leiden tot het opleggen van een maatregel ten aanzien van de uitkering indien de werknemer niet voldoet aan instructies die de werkgever vervolgens in het kader van de re-integratie geeft. Maar de werkgever ging naar onze mening de fout in door op grond van het oordeel van de bedrijfsarts er van uit te gaan dat de werknemer zijn werk gedeeltelijk kon hervatten, terwijl de werknemer volgens de laatste beslissing van het UWV nog volledig arbeidsongeschikt was. Het oordeel daarover kwam eenvoudigweg niet aan de bedrijfsarts toe.