Werkneemster terecht nog voor 1% arbeidsongeschikt gehouden

Werkneemster terecht nog voor 1% arbeidsongeschikt gehouden
Datum: 28-05-2018
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2018 / 300
Vindplaats: Rechtbank Limburg (sector bestuursrecht) 12 april 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:3428
Uitspraak

Een medewerkster van de politie werd terecht voor 1% arbeidsongeschikt gehouden, ondanks dat zij gedurende de volledige werktijd taken vervulde die tot haar eigen functie behoorden, omdat zij daarmee niet haar volledige functie uitoefende. Omdat zij ook niet grote delen van haar functie zonder belemmeringen uitoefende, behoefde de politie ook niet op grond van het beleid dat door de politie te dien aanzien was vastgesteld, de functie blijvend aan te passen en dispensatie te verlenen voor de taken die de medewerkster niet kon vervullen.

Bij de politie was sinds 1982 een medewerkster in dienst die sinds 1 januari 2015 belast was met taken betreffende de intake van aangiften en andere serviceactiviteiten. Na een ziekmelding per 19 april 2015 waren aan de medewerkster tijdelijke werkzaamheden ter beschikking gesteld die passen bij haar mogelijkheden. De bedrijfsarts had vastgesteld dat de medewerkster beperkingen had ten aanzien van het hanteren en uiten van gevoelens bij langere contactmomenten en ten aanzien van het werken in kleine ruimtes, zeker als daarbij onbekende personen aanwezig zijn die onvoorspelbare reacties kunnen vertonen. Deze beperkingen waren volgens de bedrijfsarts al langer aanwezig, maar de klachten van de medewerkster waren verergerd omdat er in het werk meer gefocust werd op publiekscontacten. De beperkingen van de medewerkster worden blijvend geacht. In het plan van aanpak wordt geconcludeerd dat gezocht moet worden naar andere passende arbeid binnen de organisatie van de politie. De medewerkster verlangt echter van de politie dat haar functieomschrijving formeel wordt aangepast zodanig dat zij wordt vrijgesteld van de frontoffice werkzaamheden en alleen nog backoffice werkzaamheden zal verrichten (geen aangiftes meer opnemen maar alleen administratief werk verrichten). De 1% ziekmelding zou dan moeten komen te vervallen. De medewerkster doet daarbij een beroep op door de politie zelf vastgestelde beleid, op grond waarvan blijvende aanpassing van de functie moet plaatsvinden bij geringe beperkingen of als de medewerker grote delen van zijn functie kan blijven uitoefenen, alsdan op voorwaarde dat: (1) de beperkingen blijvend zijn, (2) de zwaarte van de functie na aanpassing in redelijkheid blijft passen bij het schaalniveau van de oorspronkelijke functie, (3) de aanpassing van de functie niet leidt tot schade voor de bedrijfsvoering en (4) de aanpassing van de functie niet leidt tot zodanige verzwaring van de belasting van collega’s dat de gezondheidsrisico’s daardoor toenemen. De politie is van mening dat de medewerkster geen aanspraak kan maken op blijvende aanpassing van de functie omdat de backoffice werkzaamheden maar 30% uitmaken van de totale werkzaamheden. De aanvraag van een WIA-uitkering door de medewerkster wordt geweigerd, omdat de verzekeringsarts van oordeel is dat de medewerkster geen verminderde benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Tegelijkertijd wordt echter geoordeeld dat de bedrijfsarts (die beperkingen had vastgesteld) de belastbaarheid juist heeft ingeschat. Ook na bezwaar door de medewerkster blijft dit oordeel in stand.
Als het bezwaar van de medewerkster tegen het besluit om haar 1% arbeidsongeschikt te achten door de politie ongegrond verklaard wordt, stelt de medewerkster beroep in bij de rechtbank tegen de beslissing op het bezwaarschrift. De bestuursrechter oordeelt dan dat de medewerkster terecht 1% arbeidsongeschikt geacht is omdat onbetwist is dat zij haar eigen functie niet in volle omvang kan uitoefenen. Ook de medewerkster erkent immers dat zij geen aangiften kan opnemen in een besloten ruimte. Het beroep van de medewerkster op het beleid van de politie ten aanzien van het aanpassen van de functieomschrijving en het verlenen van dispensatie van bepaalde taken wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Omdat de medewerkster niet betwist had dat de backoffice werkzaamheden maar 30% van haar oorspronkelijke werk omvatten, was de politie niet verplicht dit beleid toe te passen. Het standpunt van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het UWV dat geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid (de medewerkster zou dan dus volledig hersteld zijn) schuift de rechtbank terzijde omdat de verzekeringsartsen tegelijkertijd geoordeeld hebben dat de bedrijfsarts de belastbaarheid juist heeft vastgesteld terwijl de bedrijfsarts wel degelijk beperkingen voor het verrichten van arbeid had aangenomen. Door het feit dat de medewerkster geweigerd had de rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV in het geding te brengen, kon de rechtbank de tegenstrijdigheid in de stellingen van de verzekeringsartsen van het UWV niet verder beoordelen, hetgeen de rechtbank voor rekening van de medewerkster laat.


Commentaar

Dat hier sprake is van een beslissing op een bezwaarschrift van de politie gevolgd door een uitspraak van de sector bestuursrecht van de rechtbank is een gevolg van het feit dat de medewerkster van de politie een ambtenaar is en geen werkneemster. Dat brengt met zich mee dat dan de bestuursrechter en niet de civiele rechter bevoegd is. Aangezien in beide gevallen de WIA van toepassing is (inclusief de vraag wanneer de wachttijd voor de WIA is vol gemaakt), is hetgeen de rechtbank overweegt in zoverre ook van belang voor private werkgevers.
Het “1% arbeidsongeschikt houden” van de medewerkster is juridisch gezien eigenlijk geen zuivere wijze van uitdrukken. Immers: pas na de wachttijd van 104 weken wordt de mate van arbeidsongeschiktheid in percentages uitgedrukt, als door het UWV een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA is uitgevoerd. In de eerste 104 weken is sprake van arbeidsongeschiktheid zo lang als de werknemer beperkingen als gevolg van ziekte heeft waardoor hij niet in staat is zijn eigen werk in volle omvang uit te voeren. Als de werknemer nog resterende arbeidsmogelijkheden heeft (en dus passend werk kan doen), dan worden die niet in een percentage uitgedrukt. De rechtbank constateert echter terecht dat de medewerkster niet haar eigen werk in volle omvang kon doen en dat zij dus niet hersteld was. Dat betekent dat de wachttijd van de WIA doorloopt. Voor een private werkgever zou het betekenen dat een nieuwe uitval wegens ziekte voor de verrichte passende arbeid niet leidt tot een nieuwe verplichting om loon tijdens ziekte te betalen.