Werknemer arbeidsongeschikt ondanks andersluidend oordeel van bedrijfsarts en UWV

Werknemer arbeidsongeschikt ondanks andersluidend oordeel van bedrijfsarts en UWV
Datum: 23-08-2014
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2014 / 243
Vindplaats: Kantonrechter Amsterdam 10 juli 2014, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBAMS:2014:4194
Uitspraak

Een werkgever had ten onrechte geweigerd loon tijdens ziekte te betalen aan de arbeidsongeschikte werknemer die weigerde om passende arbeid te verrichten, aangezien het oordeel van zowel de bedrijfsarts als van de verzekeringsarts van het UWV dat de werknemer geschikt was voor deze arbeid, onzorgvuldig tot stand was gekomen.
Bij een autobedrijf werkte een automonteur die op 15 juni 2012 arbeidsongeschikt uitviel. Nadien was hij in het kader van de re-integratie zijn werkzaamheden gaan hervatten en had hij deze langzaam uitgebreid. Op 18 december 2013 meldt de werknemer zich echter opnieuw arbeidsongeschikt. Het autobedrijf vraagt een deskundigenoordeel aan het UWV om vast te stellen of de aangeboden arbeid op 18 december 2013 passend was voor de werknemer. Op 14 maart 2014 bericht het UWV dat dat het geval was. Daarop roept het autobedrijf de monteur op om op zijn werk te verschijnen. Ook wordt de werknemer er op gewezen dat hij een WIA-uitkering dient aan te vragen. Voor het geval de werknemer dat niet zou doen, wordt stopzetting van de loonbetaling aangekondigd. Bij brief van 11 april 2014 deelt het autobedrijf mede dat de loonbetaling met ingang van 1 april 2014 wordt stopgezet. In april 2014 vraagt de monteur een WIA-uitkering aan. Omdat het UWV een aantal stukken niet heeft ontvangen die onderdeel zouden moeten uitmaken van het re-integratieverslag, deelt het UWV bij brief van 9 mei 2014 mede dat het autobedrijf het loon tijdens ziekte tot 12 juni 2015 (derhalve 52 weken langer) aan de monteur moet doorbetalen.
De werknemer vordert daarop in kort geding doorbetaling van het loon en stelt dat hij op 18 december 2013 vernieuwde gezondheidsklachten heeft gekregen, die bevestigd kunnen worden met medische informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog. De werknemer overlegt die medische informatie ook, maar verzet zich tegen overlegging daarvan aan de werkgever. Met betrekking tot het oordeel van de bedrijfsarts dat de werknemer geschikt was om de passende arbeid te verrichten, stelt hij dat de bedrijfsarts niet bereid was een afspraak met hem te maken en dat het oordeel van de bedrijfsarts uitsluitend is gebaseerd op een telefoongesprek met de werknemer. De bedrijfsarts heeft de werknemer voor het laatst gezien op 17 september 2013. Ook de verzekeringsarts van het UWV heeft de werknemer niet onderzocht, maar heeft volgens de werknemer kritiekloos het oordeel van de bedrijfsarts overgenomen.
De kantonrechter laat met een beroep op het beginsel van hoor en wederhoor de door de werknemer ingebrachte medische informatie buiten beschouwing, omdat de werkgever deze informatie niet mag ontvangen. De wijze waarop de bedrijfsarts tot zijn oordeel komt acht de kantonrechter onzorgvuldig omdat het oordeel slechts is gebaseerd op een telefonische consultatie terwijl op basis van het eerdere ziekteverloop, waarbij soms ook sprake was van een terugval, niet valt uit te sluiten dat zich nieuwe gezondheidsproblemen voordeden. Om dezelfde reden hecht de kantonrechter geen doorslaggevend belang aan het oordeel van de verzekeringsarts van het UWV, die geen eigen medisch onderzoek heeft uitgevoerd en de werknemer zelfs niet heeft gezien. Het verweer van de werkgever dat zij geen grip heeft op de wijze waarop de bedrijfsarts zijn werkzaamheden uitvoert, weerlegt de kantonrechter door er op te wijzen dat de werkgever daar wel verantwoordelijk voor is. De vordering van de werknemer tot doorbetaling van het loon wordt toegewezen.


Commentaar

Het vonnis van de kantonrechter maakt nog eens duidelijk dat de werkgever verantwoordelijk is voor het optreden van de bedrijfsarts. De werkgever kan bij gebrek aan kennis van de medische gegevens (en waarschijnlijk ook bij gebrek aan deskundigheid) weliswaar niet beoordelen of de bedrijfsarts zijn werk goed doet, maar draagt toch de gevolgen van (vermeende) fouten van de bedrijfsarts. In dit geval rest de werkgever niets anders dan de bedrijfsarts aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. De mogelijkheid bestaat echter dat de bedrijfsarts zich daar dan tegen verzet en zich daarbij verschuilt achter de voor hem geldende verplichting tot geheimhouding van de medische gegevens.
Het vonnis van de kantonrechter illustreert de noodzaak voor de werkgever om het optreden van de bedrijfsarts kritisch te volgen. Dat kan door tijdig de juiste vragen aan de bedrijfsarts te stellen, ook al zal de bedrijfsarts niet mogen antwoorden op vragen waarbij medische gegevens zouden moeten worden prijsgegeven. Maar de werkgever had bijvoorbeeld kunnen vragen op welke wijze de bedrijfsarts tot zijn conclusie was gekomen en dan met name of de bedrijfsarts de werknemer op het spreekuur had gezien, of de bedrijfsarts een eigen onderzoek had uitgevoerd en of informatie bij de behandelende artsen was opgevraagd. Het stellen van dergelijke kritische vragen is een belangrijke taak van de casemanager die daarmee een goede voortgang van het re-integratieproces kan bewaken. Om voldoende kritisch te kunnen zijn dient de casemanager dan wel onafhankelijk te zijn van de bedrijfsarts.