Werknemer stelt onredelijke voorwaarden aan de re-integratie

Werknemer stelt onredelijke voorwaarden aan de re-integratie
Datum: 16-05-2015
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2015 / 255
Vindplaats: Kantonrechter Amsterdam 10 april 2015, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBAMS:2015:2146
Uitspraak

Een werknemer mag geen voorwaarden aan zijn re-integratie stellen en niet zelf bepalen op welke wijze zijn re-integratie vorm krijgt, tenzij deze voorwaarden en wensen worden ondersteund door de functionele mogelijkhedenlijst waaruit de belastbaarheid van de werknemer blijkt.

Bij het UWV werkt gedurende 32 uur per week een verzekeringsarts binnen een district waar op twee locaties wordt gewerkt. Op de locatie waar de verzekeringsarts werkzaam is wordt gewerkt met twee teams. De verzekeringsarts valt op 29 maart 2011 ziek uit voor haar werk. Vanaf maart 2012 gaat zij weer re-integreren. Voorafgaand aan de re-integratie geeft zij aan niet meer met haar leidinggevende te willen werken, waarop zij wordt overgeplaatst naar het andere team en waarbij zij fysiek te werk gesteld wordt op een andere afdeling. In februari 2013 krijgt het UWV een loonsanctie opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. In februari 2014 wordt in verband met de aanvraag van een WIA-uitkering een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld, waarbij aan het functioneren van de verzekeringsarts een aantal fysieke beperkingen worden gesteld. Daarbij worden geen beperkingen gesteld ten aanzien van het samenwerken. In het kader van de beoordeling van het recht op WIA-uitkering wordt gerapporteerd dat de verzekeringsarts arbeidsongeschikt is voor haar eigen functie, maar dat zij structureel werkt voor 12 uur per week in aangepaste eigen arbeid met gedeeltelijke loonwaarde. In december 2014 wordt aan de verzekeringsarts een volledige WGA-uitkering toegekend met ingang van augustus 2014.
In verband met een verhuizing naar een nieuwe locatie van de afdeling waar de verzekeringsarts in het kader van haar re-integratie werkzaam was, wordt de verzekeringsarts in augustus 2014 gevraagd om fysiek terug te keren naar haar eigen afdeling. De verzekeringsarts is het daarmee niet eens en laat ten overstaan van collega’s weten dat zij met een aantal collega’s niet wil samenwerken. Het UWV accepteert dat niet en spreekt de verzekeringsarts op dat gedrag aan. Dat leidt tot een nieuwe ziekmelding van de verzekeringsarts. De bedrijfsarts is echter van mening dat de belastbaarheid van de verzekeringsarts niet veranderd is. Het UWV laat de verzekeringsarts weten dat haar salaris tijdens de nieuwe ziekmelding niet zal worden doorbetaald, omdat zij doorlopend arbeidsongeschikt geacht wordt vanaf haar eerste ziekmelding op 29 maart 2011 en dus al langer dan de maximale 104 weken loon tijdens ziekte heeft ontvangen.
De verzekeringsarts vordert daarna in kort geding dat de kantonrechter het UWV zal veroordelen om haar toe te laten tot het verrichten van haar aangepaste werkzaamheden als verzekeringsarts, maar dan onder speciale omstandigheden. Daarbij gaat het om het verrichten van bepaalde werkzaamheden, om een fysieke werkplek op een andere afdeling dan die waar zij werkzaam is, om de personen met wie zij op een kamer kan zitten, om personen die niet op die afdeling mogen komen zo lang de verzekeringsarts hen niet weer vertrouwt en om de leidinggevende onder wie de verzekeringsarts werkzaam kan zijn. De verzekeringsarts stelt te lijden aan een bipolaire stoornis als gevolg waarvan zij sterk wisselende stemmingen heeft (manisch-depressieve stoornis). Zij stelt niet in staat te zijn te werken met mensen die haar in haar ogen deze manie hebben ingejaagd, zo lang zij die angsten niet heeft weggetraind. De speciale omstandigheden zouden gedurende een periode van zes maanden moeten gelden, waarna zou moeten worden bezien of de verzekeringsarts weer in staat is met de betreffende leidinggevenden te werken. Het UWV wijst er op dat de verzekeringsarts niet beperkt is ten aanzien van samenwerking met anderen en wenst de verzekeringsarts in beginsel te kunnen inzetten in beide locaties van het district.
De kantonrechter is van mening dat de verzekeringsarts geen voorwaarden aan haar re-integratie kan stellen voor zover die voorwaarden niet door de functionele mogelijkhedenlijst worden ondersteund. Ook is de kantonrechter van mening dat van de verzekeringsarts kan worden verlangd dat zij een gesprek voert over de negatieve en beschadigende uitlatingen die zij over haar collega’s heeft gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is het UWV de verzekeringsarts reeds zeer ver tegemoet gekomen in haar wensen rondom de re-integratie, maar kan een aanpassing van de organisatie naar de wensen van de verzekeringsarts niet van het UWV worden gevergd. De vorderingen van de verzekeringsarts worden dan ook afgewezen.


Commentaar

Behalve dat het vonnis van de kantonrechter in deze zaak iets zegt over de vraag in hoeverre een werknemer eisen mag stellen aan zijn re-integratie, is in deze zaak natuurlijk vooral de rol van het UWV opmerkelijk. In zijn rol van werkgever blijkt het UWV met dezelfde problemen geconfronteerd te worden als andere werkgevers. En dan blijkt het UWV ook zelf een loonsanctie opgelegd te krijgen. Opvallend is verder dat het UWV in augustus 2014 stelt dat na de eerste uitval wegens ziekte op 29 maart 2011 geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting is ontstaan omdat sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid. Indien het andere werkgevers betreft stelt het UWV doorgaans dat een nieuwe loondoorbetalingsverplichting ontstaat zodra de aangepaste arbeid gedurende “niet te korte tijd” is verricht en tussen partijen niet meer ter discussie staat. De vraag is natuurlijk waarom het UWV kennelijk van mening is dat dat in dit geval niet zo is.