Wetsvoorstel zelfstandigheidsverklaring bij Tweede Kamer ingediend

Wetsvoorstel zelfstandigheidsverklaring bij Tweede Kamer ingediend
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2001 / 50
Vindplaats: Zie: wetsvoorstel 27686
Uitspraak

Op 25 april 2001 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend, dat het voor opdrachtgevers mogelijk maakt om vooraf zekerheid te verkrijgen over de zelfstandigheid van een arbeidskracht. Deze zelfstandigheid is van belang voor de beoordeling van de verzekeringsplicht ter zake van de werknemersverzekeringen. Als sprake is van verzekeringsplicht moet de opdrachtgever bij de betaling van de overeengekomen vergoeding premies werknemersverzekeringen inhouden. Verzuimt hij dat, dan mag hij die premies niet achteraf verhalen als deze bij hem worden nageheven, ook niet als hij dat recht contractueel bedongen heeft.
De zelfstandigheidsverklaring sluit aan bij de zogenaamde ‘beschikking arbeidsrelatie’ die in soortgelijke situaties wordt gegeven, maar betrekking heeft op de inhoudingsplicht ter zake van de loonbelasting. De aanvraag voor de zelfstandigheidsverklaring moet worden ingediend bij de belastingdienst, die vervolgens onderzoekt of de voordelen uit een arbeidsrelatie voor de heffing van de inkomstenbelasting worden aangemerkt als winst uit onderneming, uit resultaten uit overige werkzaamheden of als loon. De belastingdienst geeft vervolgens na overleg met het Lisv een verklaring daarover af. Het Lisv beslist overeenkomstig de verklaring van de belastingdienst. Behoudens verlenging van deze termijn, wordt de beschikking gegeven binnen acht weken na indiening van de aanvraag bij de belastingdienst. De verklaring geldt voor een door de aanvrager aan te geven duur van 24 maanden, maar in elk geval niet langer dan de beschikking arbeidsrelatie van de belastingdienst. Voor sommige gevallen (gedacht wordt met name aan starters) kan de regering een kortere termijn bepalen. Tijdens de duur van de verklaring is deze niet wijzigbaar of intrekbaar, zodat de opdrachtgever in de betreffende arbeidsrelatie en de opdrachtgever van een arbeidsrelatie betreffende hetzelfde soort werkzaamheden onder overeenkomende condities er van op aan kunnen met een zelfstandige te doen te hebben. Tegen de beschikking van het Lisv staan de gewone rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open (beroep bij de sector bestuursrecht van de rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep). Hierna kan zelfs nog cassatieberoep bij de Hoge Raad worden aangetekend. De beoogde invoeringsdatum van het wetsvoorstel is 1 juli 2001. De regering heeft de Tweede Kamer al gemaand om met de behandeling van het wetsvoorstel meer voortvarendheid te betrachten, om het zo snel mogelijk in werking te kunnen laten treden.


Commentaar

Het wetsvoorstel was al toegezegd tijdens de kamerbehandeling van de belastingherziening. Voor de loonbelasting bestaat een soortgelijke verklaring dan ook al vanaf 1 januari 2001. De regering heeft lang nodig gehad om het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer toe te zenden. De plotselinge haast doet dan ook wat vreemd aan.
Belangrijk is dat de zelfstandigheidsverklaring alleen een functie heeft bij het beoordelen van het bestaan van een fictieve dienstbetrekking. Indien men te maken heeft met een zelfstandige, is er geen fictieve dienstbetrekking. De opdrachtgever zal zelf altijd eerst nog moeten beoordelen of niet sprake is van verzekerings- en inhoudingsplicht wegens het bestaan van een gewone dienstbetrekking. Met name zal hij nog hebben te beoordelen of tussen hem en de arbeidskracht niet een gezagsverhouding bestaat. Daarbij is van belang dat een dienstbetrekking ook mogelijk is naast een door de arbeidskracht zelfstandig uitgeoefende onderneming. Waar het Lisv steeds geneigd is geweest relatief snel verzekerings- en inhoudingsplicht aan te nemen en dit in geval van een zelfstandigheidsverklaring niet meer kan doen op grond van een fictieve dienstbetrekking, verwachten wij dat het Lisv in de toekomst nog meer nadruk zal leggen op de beoordeling of niet sprake is van een gewone dienstbetrekking. Deze beoordeling is in de praktijk verre van eenvoudig, zodat de opdrachtgever nog steeds belangrijke risico’s blijft lopen als hij geen premies werknemersverzekeringen inhoudt. Ook moet de opdrachtgever er alert op zijn dat de gegevens die bij de aanvraag van de verklaring zijn verstrekt, overeenkomen met de feitelijke gegevens van de arbeidsverhouding tussen hem en de (al dan niet zelfstandige) arbeidskracht. Aan een verklaring die gebaseerd is op onjuiste gegevens, kan de opdrachtgever immers geen rechten ontlenen.
Belangrijk is verder dat het ontbreken of weigeren van een zelfstandigheidsverklaring niet betekent dat men met een werknemer te doen heeft en dat dus inhoudingsplicht bestaat. De zelfstandigheidsverklaring wordt geregeld in de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ). Wie verzekerd is voor de WAZ is niet verzekerd voor de WAO en omgekeerd. De verzekeringsplicht voor de WAO enerzijds en de WW en de ZFW anderzijds loopt gelijk. De WAZ kent echter behalve de categorie ondernemers (zelfstandigen, niet verzekeringsplichtig) en werknemers (wel verzekeringsplichtig) ook nog de categorie beroepsbeoefenaars. Tot deze categorie behoort niet alleen degene die inkomsten geniet uit werkzaamheden die niet in dienstbetrekking worden verricht, maar ook de directeur-grootaandeelhouder. Deze categorie geldt niet als zelfstandige, maar is daarmee nog geen werknemer. Ook voor deze categorie moet de opdrachtgever de verzekeringsplicht dus zelf blijven beoordelen, al zal daarbij dan van niet-zelfstandigheid moeten worden uitgegaan.
Al met al worden voor de opdrachtgever wel wat risico’s weggenomen, maar blijven er nog zo veel risico’s over dat grote voorzichtigheid nodig blijft bij het inhuren van arbeidskrachten die zich als zelfstandige aandienen.