Zeer hoge ontslagvergoeding wegens niet nakomen van reïntegratieverplichtingen

Zeer hoge ontslagvergoeding wegens niet nakomen van reïntegratieverplichtingen
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2005 / 107
Vindplaats: Kantonrechter Nijmegen 6 oktober 2004, JAR 2005/90
Uitspraak

Een 43-jarige werknemer is in 1987 in dienst getreden bij een bank, waar hij sinds 2001 de functie van risico- en procescontroller vervult. Het salaris van de werknemer bedraagt euro 4.166,18 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en dertiende maand. Op 2 december 2001 meldt de werknemer zich arbeidsongeschikt. Begin maart 2002 is hij hersteld maar op 2 juli 2002 valt hij weer uit. De ziekte is een gevolg van een arbeidsconflict. Bij beslissing van 11 juni 2003 verlengt het UWV de verplichting tot doorbetaling van loon tijdens ziekte met vier maanden. Weliswaar is vanuit de bank getracht in gesprek met de werknemer te komen (die zich daartoe echter om psychische redenen niet in staat achtte), maar verzuimd is een probleemanalyse te maken en een plan van aanpak op te stellen, terwijl de werknemer bij het einde van de wachttijd duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid had en niet conform die mogelijkheden te werk gesteld is. Het bezwaar van de bank tegen die loonsanctie wordt ongegrond verklaard. Op 22 december 2003 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarbij de bank te kennen heeft gegeven dat reïntegratie en terugkeer bij de bank niet aan de orde zijn. Op een aanvraag voor een deskundigenoordeel (“second opinion”) van de werknemer verklaart het UWV dat de werknemer geschikt is voor zijn eigen werk, indien de verhoudingen genormaliseerd zijn.

De bank verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 januari 2005, stellend dat een vertrouwensbasis ontbreekt, dat de werknemer ruim twee jaar arbeidsongeschikt is en dat de situationele arbeidsongeschiktheid van de werknemer terugkeer bij de bank onmogelijk maakt. De werknemer verzet zich daartegen, onder meer door er op te wijzen dat de bank verzuimd heeft de deuk in de samenwerking te herstellen.

De kantonrechter acht voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk, gelet op de opstelling van de bank. De vraag is echter of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gepaard moet gaan met een vergoeding. De standpunten van de partijen lopen op dat punt zeer uiteen. De bank vindt dat voor het toekennen van een vergoeding geen aanleiding bestaat na alle betalingen die de bank in het verleden al heeft gedaan, maar de werknemer vordert een vergoeding van euro
500.000. Bij gebrek aan voldoende tegenspraak van de zijde van de bank, acht de kantonrechter het aannemelijk dat de verhouding tussen de bank en de werknemer onder druk is komen te staan nadat de werknemer bij onderzoek voor de tweede maal ontdekte dat medewerkers van de bank ernstige fouten maakten. De kantonrechter acht aannemelijk dat de bank vanaf de aanvang van het reïntegratietraject er op uit is geweest de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Omdat de bank zonder goede grond de medewerking aan de reïntegratie weigert, omdat de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt ongunstig is als gevolg van zijn leeftijd en als gevolg van het feit dat hij twee jaar arbeidsongeschikt is geweest en omdat de arbeidsongeschiktheid aan het optreden van de bank te wijten is, kent de kantonrechter een ontslagvergoeding toe van euro 360.696,72. Deze vergoeding wordt berekend volgens de kantonrechtersformule met correctiefactor 4 (derhalve vier maal het bedrag dat zou worden toegekend, indien aan geen van de partijen van de reden voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een verwijt te maken zou zijn).


Commentaar

Een ontslagvergoeding met toepassing van correctiefactor 4 is zeer uitzonderlijk, zeker als het gaat om een werknemer met zoveel dienstjaren (18,5) als in dit geval. De kantonrechter zal daarbij wellicht gedacht hebben dat de werkgever die vergoeding als bank wel zou kunnen betalen, maar de belangrijkste reden lijkt toch gelegen in de opstelling van de werkgever ten opzichte van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De kantonrechter acht die aan de werkgever verwijtbaar en vindt ook dat de werkgever meer had moeten doen aan de reïntegratie van de werknemer. Daarmee is het belang van de werkgever om uiterst zorgvuldig om te gaan met zijn reïntegratieverplichtingen nog eens onderstreept.