Zelfstandigheidverklaring

Zelfstandigheidverklaring
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2002 / 56

Uitspraak

inhoudingsplichtWie een werknemer in dienst neemt, moet loonbelasting en premies werknemersverzekeringen inhouden. Die inhoudingsplicht bestaat echter niet alleen als tussen twee partijen bij een arbeidsverhouding een dienstbetrekking bestaat, maar ook als tussen hen een met een dienstbetrekking gelijkgestelde arbeidsverhouding ("fictieve dienstbetrekking") bestaat. Van een dienstbetrekking is sprake als de ene partij verplicht is de overeengekomen arbeid persoonlijk te verrichten, de ander daarvoor loon betaalt en tussen partijen sprake is van een gezagsverhouding. Van een gezagsverhouding is daarbij sprake als de ene partij bevoegd is de andere partij instructies te geven. Van een fictieve dienst-betrekking is sprake in een aantal gevallen. Het zou te ver voeren deze hier allemaal te beschrijven, maar van belang is dat in de meeste gevallen een uitzondering bestaat voor het geval de arbeidskracht handelt in de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf.verschillen tussen loonbelasting en premies werknemersverzekeringenHoewel de criteria voor de inhoudingsplicht van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen (vrijwel) gelijkluidend zijn, zijn er in de praktijk belangrijke verschillen tussen de inhoudingsplicht van loonbelasting en de inhoudingsplicht van premies werknemersverzekeringen. Dat komt in de eerste plaats doordat dezelfde criteria door verschillende rechters worden uitgelegd. In het geval van geschillen over de inhoudingsplicht van loonbelasting is de belastingkamer van het gerechtshof tot oordelen bevoegd en in cassatie de Hoge Raad. In het geval van de heffing van premies werknemersverzekeringen is dat echter de sector bestuursrecht van de rechtbank en in hoger beroep de Centrale Raad van Beroep. Een tweede verschil is dat de belastingdienst wel en de uitvoeringsinstelling voor de werknemersverzekeringen (vanaf 1 januari 2002 is dat de Uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen "UWV") niet bij de werknemer kan heffen wat eventueel niet bij de werkgever is geheven. Daardoor kan de belastingdienst soepeler omgaan met het toestaan van uitzonderingen op het bestaan van inhoudingsplicht. En tenslotte speelt bij de premieheffing werknemersverzekeringen een belangrijke rol dat recht op uitkering op grond van de werknemersverzekeringen ook bestaat als geen premies zijn geheven, zodat het voor de uitvoeringsinstelling van belang is in elk geval te voorkomen dat premieheffing ten onrechte achterwege blijft.verhaalsverbodVan de premies werknemersverzekeringen komt een belangrijk deel (de WAO-premie, het deel van de WW-premie dat in het wachtgeldfonds wordt gestort, een deel van de WW-premie die in het Algemeen Werkloosheidsfonds wordt gestort en eventueel een deel van de premie voor de Ziekenfondswet) voor rekening van de werkgever. Het deel dat voor rekening van de werknemer komt (een deel van de WW-premie ten behoeve van het Algemeen Werkloosheidsfonds en eventueel een deel van de premie voor de Ziekenfondswet) moet de werkgever inhouden op het loon van de werknemer. De wet verbiedt de werkgever (het werknemersdeel van) de premies achteraf op de werknemer te verhalen, als hij verzuimt dat bij de betaling van het loon te doen. De Hoge Raad heeft bepaald dat partijen in een overeenkomst niet op rechtsgeldige wijze van dat wettelijke verhaalsverbod kunnen afwijken. Indien achteraf bij de werkgever wordt nageheven, loopt de werkgever bovendien het risico dat de na te heffen premies worden "gebruteerd". Dat betekent dat de loonbelasting (niet: de premies werknemersverzekeringen) die ten onrechte niet is ingehouden en dus door de werkgever in plaats van door de werknemer is betaald, voor zowel de heffing van de loonbelasting als voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen bij het loon wordt geteld. De kosten van deze brutering zijn aanzienlijk. Bovendien pleegt naheffing vergezeld te gaan van boeteoplegging.het probleemArbeidsverhoudingen nemen in de praktijk in toenemende mate andere vormen aan dan die van een gewone arbeidsovereenkomst. Mensen bieden zich aan als freelancer of als zelfstandig ondernemer (de "zelfstandige zonder personeel"). In het laatste geval doen zij dat middels eenmanszaken, vennootschappen onder firmaís of B.V.ís. Steeds rijst de vraag of sprake is van een gewone of fictieve dienstbetrekking. In dat verband is dan tevens de vraag aan de orde of de arbeidskracht al dan niet handelt in de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf. Steeds moet de opdrachtgever nagaan of hij niet verplicht is loonbelasting en premies werknemersverzekeringen in te houden. Steeds loopt hij het risico dat achteraf bij hem gebruteerde loonbelasting en premies werknemersverzekeringen worden nageheven. Zekerheid vooraf is bij de uitvoeringsinstelling niet te krijgen, omdat die pas een beslissing over de verzekeringsplicht geeft, indien sprake is van een concrete en bestaande arbeidsverhouding. Om aan dit probleem wat te doen, heeft de regering (naar aanleiding van een advies van een commissie onder leiding van prof. mr. L.G.M. Stevens) besloten dat er een zelfstandigheidverklaring moet komen, zodat opdrachtgevers vooraf zekerheid hebben over het bestaan van inhoudingsplicht.zelfstandigheidverklaring bij de heffing van loonbelastingDeze zelfstandigheidverklaring bestaat sinds 1 januari 2001 al voor de loonbelasting. In de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001 is een artikel 3.156 opgenomen dat bepaalt dat de inspecteur op verzoek een beschikking afgeeft waaruit blijkt of het inkomen dat iemand uit een arbeidsverhouding gaat verdienen valt aan te merken als winst uit onderneming, als inkomsten uit overige werkzaamheden of als loon uit dienstbetrekking. De verklaring is alleen geldig als de feitelijke omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht overeenkomen met die op basis waarvan de beschikking is afgegeven. De beschikking geldt voor de arbeidsverhouding waarvoor de beschikking is aangevraagd en voor andere arbeidsverhoudingen waarbij hetzelfde soort werk wordt verricht onder overeenkomstige condities.De verklaring is geldig voor de duur van maximaal twee jaar, maar de belastingdienst kan de beschikking eerder herzien. Als dat gebeurt vindt naheffing plaats bij de opdrachtnemer, tenzij de opdrachtgever te kwader trouw was.Per 1 januari 2002 geldt dat de zelfstandigheid-verklaring binnen acht weken na de aanvraag moet worden afgegeven, welke termijn ÈÈn maal met vijf weken kan worden verlengd. zelfstandigheidverklaring bij de heffing van premies werknemersverzekeringenTijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001 is door de regering toegezegd dat er per 1 januari 2001 ook een zelfstandigheidverklaring voor de werknemersverzekeringen zou komen. Het lijkt er op dat de regering daarbij de problematiek zwaar onderschat heeft. Niet alleen duurde het tot 25 april 2001 voor er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend, maar ook was het wetsvoorstel op een aantal punten onvoldoende doordacht en waren tijdens de kamerbehandeling fundamentele wijzigingen nodig om tot aanvaardbare regelgeving te komen. Het wetsvoorstel is op 20 december 2001 in het Staatsblad gepubliceerd en inmiddels per 1 januari 2002 in werking getreden.In het oorspronkelijke wetsvoorstel was voorzien in een zelfstandigheidverklaring die moest worden aangevraagd bij de belastingdienst, maar die zou worden uitgegeven door de uitvoeringsinstelling. In het uiteindelijke wetsvoorstel is het echter zo, dat de zelfstandigheidverklaring voor de loonbelasting ook gaat gelden voor de premieheffing van de werk-nemersverzekeringen. In een nieuw artikel 4a van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is bepaald dat de arbeidskracht in dat geval wordt gezien als een zelfstandige. In artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1986 (waarin de fictieve dienstbetrekking is geregeld) is vervolgens bepaald dat deze zelfstandige niet in fictieve dienstbetrekking werkzaam is. Herziening van de zelfstandigheidverklaring tijdens de looptijd door de belastinginspecteur verhindert niet dat de zelfstandigheidverklaring gedurende de oorspronkelijke looptijd haar werking voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen behoudt.directeuren-grootaandeelhouders van B.V.ísIn het oorspronkelijke wetsvoorstel was geen regeling opgenomen voor arbeidskrachten die hun diensten aanbieden middels een B.V. waarvan zij directeur-grootaandeelhouder (dga) zijn. Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep staat de tussenschakeling van een B.V. aan het aannemen van verzekeringsplicht niet in de weg, als duidelijk is dat het te doen is om de persoonlijke arbeid van de dga van die B.V. Voor de dga is in de wet een afzonderlijke verklaring geïntroduceerd. Op grond van een nieuw artikel 3.157 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan deze dga bij de belastinginspecteur een beschikking vragen volgens welke de werkzaamheden die voortvloeien uit een bepaalde arbeids-relatie of uit een arbeidsrelatie waarbij sprake is van hetzelfde soort werk onder overeenkomende condities worden aangemerkt als werkzaamheden die uitsluitend zijn verricht voor rekening van de onderneming van de B.V. De gevolgen van deze beschikking voor de opdrachtgever zijn dezelfde als die van de zelfstandigheidverklaring.gewone dienstbetrekkingMet de wetswijziging is niet bereikt dat volstrekte zekerheid bestaat over de vraag of premies werknemersverzekeringen zijn verschuldigd. De zelfstandigheidverklaring zegt slechts wat over de vraag of sprake is van de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf, maar die vraag speelt slechts een rol bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Elke opdrachtgever moet nog steeds beoordelen of sprake is van een gewone dienstbetrekking. Van belang is dat een gewone dienstbetrekking kan bestaan naast een elders uitgeoefend zelfstandig beroep of bedrijf. Te verwachten valt dat de uitvoeringsinstelling vanaf nu dan ook meer dan voorheen de nadruk zal leggen op de vraag of sprake is van een gewone dienstbetrekking (gezagsverhouding). Wel is het zo, dat premieheffing dient plaats te vinden bij de werknemer als een zelfstandigheidverklaring is afgegeven en het de werkgever redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat sprake was van een gewone dienstbetrekking. Ook is in de wet bepaald dat de uitvoeringsinstelling in dat geval het bestaan van een gewone dienstbetrekking dient te bewijzen. In hoeverre dat een wijziging is ten opzichte van de situatie voor 1 januari 2002 is de vraag, nu het toen toch ook de uitvoeringsinstelling was die moest motiveren waarom aan de eisen van een gewone dienstbetrekking was voldaan.principiÎle doorbraak?De wetswijziging brengt een aantal noviteiten met een betrekkelijk principieel karakter. Allereerst valt op dat de vraag of de inkomsten uit een arbeids-verhouding fiscaal al dan niet als winst uit onderneming worden aangemerkt bepalend is voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen. Dat betekent ook dat ten aanzien van de vraag of sprake is van de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf de (veel minder strenge) jurisprudentie van de belastingkamer van de Hoge Raad voortaan bepalend is en dat de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op dat punt niet langer van belang is. Vreemd is wel dat de jurisprudentie van de Hoge Raad geen rol speelt als geen zelfstandigheidverklaring is gevraagd of gekregen. Dat betekent nog niet dat geen sprake is van de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf. In geval van naheffing van premies moet dat dan achteraf worden beoordeeld, waarbij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep bepalend blijft.Op de tweede plaats valt op dat de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen niet langer uitsluitend achteraf aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het concrete geval wordt beoordeeld, maar dat daarvoor mede bepalend is de vraag of vooraf een zelfstandigheidverklaring is verstrekt.En tenslotte is een principiÎle wijziging dat premieheffing bij de werknemer plaats vindt indien een zelfstandigheidverklaring is afgegeven.Zekerheid?Zonder twijfel zorgt de zelfstandigheidverklaring er voor dat de partijen bij een arbeidsverhouding veel minder risico lopen ten aanzien van de inhouding van premies werknemersverzekeringen. Zekerheid biedt die verklaring echter niet. De mogelijkheid blijft bestaan dat bij de werkgever naheffing van premies plaats vindt wegens het bestaan van een gewone dienstbetrekking. Ook blijft het risico bestaan dat aan de zelfstandigheidverklaring geen werking toekomt omdat geen sprake is van "dezelfde soort arbeid onder overeenkomstige condities" als waarop de zelfstandigheidverklaring ziet. Niet duidelijk is of in dat geval naheffing plaats vindt bij de werkgever of bij de werknemer. In elk geval lijkt het zinvol dat de opdrachtgever niet alleen vraagt naar de zelfstandigheidverklaring, maar ook naar het daartoe ingevulde aanvraagformulier.Tenslotte is van belang dat de zelfstandigheidverklaring geen betekenis heeft voor de beoordeling van de verzekeringsplicht van de "kleine handelsagent": de handelsagent met maar ÈÈn opdrachtgever, die zich doorgaans door maar ÈÈn of twee andere personen laat bijstaan en voor wie het optreden als handelsagent geen bijkomstige werkzaamheid is. De verhouding met deze handelsagent wordt door de wet aangemerkt als (gewone) dienstbetrekking, ongeacht of sprake is van zelfstandigheid.