Hoe duidelijk moet het zijn?


Bedrijf De Einder heeft als huurder een huurovereenkomst betreffende bedrijfsruimte gesloten met Jongemans voor een periode van 5 jaar, ingaande op 1 juli 2002 en derhalve lopend tot 1 juli 2007. Reeds in 2003/2004 heeft de toenmalige adjunct-directeur van De Einder contact gehad met de heer De Jonge, directeur van Jongemans, teneinde te bevestigen dat de huurovereenkomst per de eerste mogelijke datum zou worden opgezegd in verband met nieuwbouw. Vervolgens heeft op 19 januari 2006 een gesprek plaatsgevonden tussen de nieuwe adjunct-directeur van De Einder, mevrouw Eindig, en de heer De Jonge, in welk gesprek mevrouw Eindig de huurovereenkomst definitief heeft opgezegd per 1 juli 2007. Daarbij heeft mevrouw Eindig laten weten deze mondelinge opzegging van de huurovereenkomst nog schriftelijk te zullen bevestigen. Tijdens dit gesprek heeft mevrouw Eindig tevens laten weten dat zij het magazijn reeds in de zomer van 2006 wilde ontruimen. Daarbij is ook gesproken over de mogelijkheid om de huurperiode tot 1 juli 2007 af te kopen en de mogelijkheid van onderverhuur van het magazijn.

De schriftelijke bevestiging van de definitieve huuropzegging heeft vervolgens plaatsgevonden bij brief van 19 januari 2006, welke brief alleen per gewone post "€œ en dus niet aangetekend "€œ is verzonden aan Jongemans. Conform de bepalingen van de huurovereenkomst diende de huurovereenkomst echter per aangetekend schrijven opgezegd te worden. De Einder heeft dus feitelijk niet conform de bepalingen van de huurovereenkomst opgezegd. Jongemans stelt zich later op het standpunt dat zij de niet-aangetekende brief niet heeft ontvangen, dat er dus geen rechtsgeldige opzegging van de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden en dat de huurovereenkomst daarom niet tijdig (te weten één jaar voor het verstrijken van huurtermijn) door De Einder is opgezegd. Hierdoor zou de huurovereenkomst met nogmaals vijf jaar zijn verlengd.

Tijdens de procedure die hierop vervolgens tussen partijen is gevoerd, legt een werknemer van De Einder een verklaring af omtrent het gesprek van 19 januari 2006 tussen mevrouw Eindig en de heer De Jonge. Daarbij verklaart hij dat dit gesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat de afspraken die tijdens dit gesprek zijn gemaakt diezelfde dag nog schriftelijk per brief zijn bevestigd aan Jongemans. Voorts verklaart deze werknemer dat hij zelf op 18 mei 2006 contact heeft opgenomen met de heer De Jonge en in dat gesprek nogmaals namens De Einder heeft benadrukt dat de huur per 1 juli 2007 zou eindigen.

Tijdens de procedure heeft Jongemans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet bekend was met de wens van De Einder om de huurovereenkomst per 1 juli 2007 te beëindigen. Jongemans ontkende alleen de brief van 19 januari 2006 met de schriftelijke bevestiging te hebben ontvangen. Over de gesprekken van 19 januari 2006 en 18 mei 2006 zwijgt Jongemans.

Jongemans stelt zich op het standpunt dat een vormvereiste in de huurovereenkomst met betrekking tot de opzegging met het oog op de rechtszekerheid is overeengekomen. Enkel door het zenden van een aangetekende brief zou met voldoende zekerheid het doen van de opzegging, de tijdigheid ervan alsmede het tijdstip waartegen is opgezegd komen vast te staan.

Als het tot een hoger beroep komt, blijkt het gerechtshof het daar niet mee eens te zijn. Het hof vindt dat De Einder erin is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat Jongemans tijdig, ruimschoots langer dan op grond van de opzegtermijn vereist was, op de hoogte was van het feit dat De Einder de bestaande huurovereenkomst wilde opzeggen. Nergens is door Jongemans gesteld dat over het standpunt van De Einder betreffende de beëindiging van de huurovereenkomst enige onduidelijkheid heeft bestaan. Dit is eens te meer duidelijk geworden uit het feit dat het magazijn al in de zomer van 2006 nagenoeg geheel is leeggehaald. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien welk belang Jongemans kan hebben gehad bij een opzegging per aangetekend schrijven, conform de bepalingen in de huurovereenkomst. Op grond daarvan is het gerechtshof van mening dat de huurovereenkomst per 1 juli 2007 geacht wordt te zijn beëindigd.


Gerechtshof Leeuwarden, 16 februari 2010, www.rechtspraak.nl, ljn::BL4463

Waar het in deze kwestie om draait is de vraag of de verhuurder zich in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan beroepen op de bepalingen uit de huurovereenkomst omtrent de wijze van opzegging. Gebruikelijk wordt aan dit soort formele voorschriften strak de hand gehouden, maar zoals uit deze uitspraak blijkt moet er bij handhaving van de voorschriften wel een belang zijn, hetgeen in dit geval niet zo was. Mijn inziens kun je deze uitspraak echter niet doortrekken naar het arbeidsrecht: ondanks het feit dat een werknemer waarvoor een ontslagvergunning is gevraagd en gekregen heel goed zal weten dat zijn werkgever de arbeidsovereenkomst met hem wenst te beëindigen, zal de werkgever toch nog rechtsgeldig moet opzeggen, waarbij het aan hem is om te bewijzen dat de werknemer van de opzegging ook tijdig kennis had kunnen nemen. Opzeggen van de arbeidsovereenkomst per aangetekend schrijven blijft dan ook aan te bevelen.