Aansprakelijkheid van werkgever voor letselschade tijdens bedrijfsuitje

Jaar en kwartaal
2009, 2e kwartaal
Nummer
4

Bronnen:

  • Hoge Raad 17 april 2009, www. rechtspraak.nl, ljn: BH1996



Een werkgever organiseert één maal per kwartaal op vrijdagmiddag na werktijd een ontspanningsactiviteit ten behoeve van haar medewerkers. De betreffende activiteiten worden bij toerbeurt door de personeelsleden voorgesteld. Zij dienen dan hun plan vooraf ter goedkeuring in bij de directeur. Andere personeelsleden weten niet vooraf om welke activiteit het zal gaan, dat blijft een verrassing. 

Bij het betreffende bedrijf wordt in 2002 een feest georganiseerd, waarvan de organisatie door de werkgever is uitbesteed aan een daarin gespecialiseerd bedrijf. Onderdeel van het feest is een workshop dansen op rollerskates. Daarvoor zijn twee professionele rollerskaters ingehuurd. De rollerskateles vindt plaats in de kantoorhal op een marmeren vloer van 7 x 10 meter. Een werkneemster arriveert om 17:30 uur bij het kantoorpand van de werkgever, trekt in de kantoorruimte de rollerskates aan. Andere werknemers waren op dat moment al aan het rolschaatsen, maar de les was nog niet begonnen. De medewerkers van het ingehuurde bedrijf waren nog bezig met het plaatsen van de muziekinstallatie. De betreffende werkneemster had sinds haar jeugd niet meer gerolschaatst. Na enkele meters te hebben geschaatst komt zij ten val en breekt haar linkerpols. De breuk aan de pols herstelt, maar de werkneemster ontwikkelt een posttraumatische dystrofie. Zij vordert van de werkgever een bedrag aan schadevergoeding van ongeveer € 200.000 wegens verlies aan arbeidsvermogen.

De werkneemster baseert haar schadevergoedingsclaim op twee gronden. Primair stelt zij dat de werkgever is tekort geschoten in zijn zorgplicht voor de veiligheid van de werkomstandigheden (artikel 7:658a B.W.). Subsidiair stelt zij dat de eisen van goede werkgeverschap meebrengen dat de werkgever de schade van de werkneemster dient te vergoeden (artikel 7:611 B.W.).

Die zorgplicht voor de veiligheid van de werkomstandigheden hangt samen met de instructiebevoegdheid van de werkgever. De werkgever moet al het nodige doen dat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. Deze verplichting in de jurisprudentie wordt ruim uitgelegd. Daartoe behoort het gebruiken van zijn instructiebevoegdheid en het uitoefenen van toezicht op de naleving van gegeven instructies. Als de werknemer stelt en zo nodig bewijst dat hij schade heeft geleden door omstandigheden op het werk (bedrijfsongeval, beroepsziekte), is de werkgever voor die schade aansprakelijk tenzij hij bewijst dat hij volledig aan zijn zorgplicht heeft voldaan en/of tenzij hij bewijst dat de schade van de werknemer is veroorzaakt door eigen opzet of eigen bewuste roekeloosheid. Hoewel met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd is een absolute waarborg ten behoeve van de werknemer te scheppen (ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen met zich meebrengt), blijkt het in de praktijk niet gemakkelijk aan deze aansprakelijkheid te ontkomen.

Het gerechtshof had feitelijk al vastgesteld dat van schending van de zorgplicht voor veilige werkomstandigheden geen sprake was. Voor het hof was daarbij redengevend dat het ongeval zich niet heeft voorgedaan in de uitoefening van de werkzaamheden, omdat een voldoende nauwe band tussen de uitoefening van de door haar te verrichten werkzaamheden en de festiviteit ontbrak. Omdat tegen dat oordeel van het hof geen cassatiemiddelen waren gericht, stond dat deel van het arrest van het hof vast.

De Hoge Raad neemt echter wel aansprakelijkheid op grond van de eisen van goed werkgeverschap aan. Een werkgever kan volgens de Hoge Raad ook aansprakelijk zijn voor de schadelijke gevolgen van een aan zijn werknemer buiten de uitoefening van diens werkzaamheden overkomen ongeval, indien die schade (mede) is ontstaan doordat de werkgever, beoordeeld naar de bijzondere omstandigheden van het geval, zich niet overeenkomstig artikel 7:611 B.W. heeft gedragen als een goed werkgever. Daarbij geldt volgens de Hoge Raad dat een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap gehouden is de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten. 

De Hoge Raad oordeelt ook nog dat de bijzondere regels omtrent de bewijslastverdeling, zoals die gelden bij artikel 7:658 B.W., niet van toepassing zijn.

Vanwege de samenhang tussen de activiteit in het kader waarvan het ongeval plaatsvond en de arbeidsovereenkomst, kon het hof volgens de Hoge Raad oordelen dat ten aanzien van die activiteit voor de werkgever een op eisen van goed werkgeverschap gebaseerde zorg- en preventieplicht bestond die zij niet is nagekomen, zodat schending van die plicht tot haar aansprakelijkheid leidt voor de schadelijke gevolgen van het ongeval op de voet van art. 7:611 B.W.

Werkgevers doen er goed aan de voorwaarden van hun bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering na te zien om na te gaan of deze verzekering ook dekking biedt in geval van (letsel)schade opgelopen tijdens bedrijfsuitjes.