Beschikking geen loonheffingen vervangt VAR

Jaar en kwartaal
2014, 4e kwartaal
Nummer
1

Bronnen:

  • Wetsontwerp "Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het vervangen van de Verklaring arbeidsrelatie door de Beschikking geen loonheffingen (Wet invoering Beschikking geen loonheffingen)", nummer 34036

De regering heeft bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat beoogt naheffing van loonheffing (loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) bij opdrachtgevers weer mogelijk te maken indien deze opdrachtgevers gebruik maken van de diensten van opdrachtnemers, waarvan deze opdrachtgevers ten onrechte hebben aangenomen dat zij als zelfstandigen te beschouwen zijn en als gevolg waarvan zij ten onrechte geen loonheffing hebben afgedragen. Het gaat om gevallen waarin de belastingdienst een verklaring heeft afgegeven waaruit volgt dat de opdrachtnemer een zelfstandige zou zijn maar waarbij die verklaring is gebaseerd op onjuiste gegevens die door de opdrachtnemer aan de belastingdienst zijn aangeleverd. In deze gevallen is nu slechts naheffing mogelijk bij de opdrachtnemer. Het nieuwe wetsvoorstel geeft de opdrachtgever een medeverantwoordelijkheid voor een deel van de gegevens op basis waarvan de belastingdienst de verklaring afgeeft (gegevens waarover de opdrachtgever ook beslissende zeggenschap heeft), en maakt naheffing bij de opdrachtgever mogelijk als die gegevens niet juist blijken te zijn geweest.

Sinds de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR (Wet van 23 december 2004, Staatsblad 2004, nr. 720) waren opdrachtgevers juist beschermd tegen het risico van naheffing van loonbelasting en premies werknemers-verzekeringen indien zij gebruik maken van de diensten van opdrachtnemers die zich als zelfstandig ondernemer hebben gepresenteerd maar die achteraf geen zelfstandige ondernemer bleken te zijn. Om die bescherming te genieten dienen opdrachtgevers te beschikken over een  zogenaamde "verklaring arbeidsrelatie” (VAR) van de opdrachtnemer.

De VAR wordt op aanvraag van de opdrachtnemer jaarlijks afgegeven door de belastingdienst. De belastingdienst bepaalt daarin hoe de inkomsten uit de werkzaamheden van een arbeidskracht in een bepaalde arbeidsrelatie fiscaal moeten worden gekwalificeerd. Deze werkzaamheden kunnen fiscaal worden gekwalificeerd als (1) winst uit onderneming, (2) resultaat uit overige werkzaamheden of (3) loon uit dienstbetrekking (artikel 3.156 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). Deze VAR wordt in de praktijk aangeduid als (1) VAR-WUO, (2) VAR-ROV c.q. (3) VAR-LUD. Het is ook mogelijk dat een opdrachtnemer zijn diensten aanbiedt via een B.V. (waarin hij dan wel een zogenaamd "aanmerkelijk belang” moet hebben) in dat geval kan de opdrachtnemer een verklaring aan de belastingdienst vragen waaruit blijkt dat de werkzaamheden die deze opdrachtnemer verricht worden aangemerkt als werkzaamheden verricht voor rekening en risico van deze B.V. (artikel 3.157 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). Deze VAR wordt in de praktijk aangeduid als VAR-DGA.

In artikel 6a van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt bepaald dat niet inhoudingsplichtig is degene die beschikt over een VAR-WUO of VAR-DGA van de betreffende opdrachtnemer, indien aan enkele bijkomende voorwaarde is voldaan, te weten: 

  •  De werkzaamheden die in de VAR zijn aangeduid moeten overeenkomen met de werkzaamheden die de opdrachtnemer voor de opdrachtgever verricht.
  • De werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht moeten vallen in het tijdstip waarvoor de VAR geldt. Werkzaamheden die geschieden in het kalenderjaar aansluitend op dat tijdvak worden daarmee gelijkgesteld indien deze werkzaamheden geschieden op basis van een overeenkomst die is aangegaan vóór 1 november van het kalenderjaar waarin het tijdvak is gelegen waarvoor de VAR geldt en tijdig een nieuwe aanvraag voor een VAR is ingediend.
  • De opdrachtgever moet een kopie van de VAR en een kopie van een identiteitsbewijs van de opdrachtnemer in de loonadministratie bewaren.

Artikel 6a van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt vervangen door een nieuw artikel 8b van de Wet op de loonbelasting 1964, waarin wordt bepaald dat niet inhoudingsplichtig is degene die beschikt over een zogenaamde "beschikking geen loonheffingen”.

De "beschikking geen loonheffingen” wordt door de opdrachtnemer aangevraagd bij de belastingdienst. Daartoe wordt een webmodule ontwikkeld, waarbij een deel van de gegevens voor aanvraag van de beschikking door de opdrachtnemer moet worden ingevuld en een deel door de opdrachtgever. Na het invullen van de benodigde gegevens zal direct duidelijk zijn of op basis van de ingevulde gegevens al dan niet een "beschikking geen loonheffingen” zal worden verstrekt. De opdrachtnemer dient vervolgens de beslissen of hij de beschikking dan wel of niet aanvraagt. Tegen de beslissing die de belastingdienst daarna neemt is bezwaar mogelijk.

Gegevens waarvoor de opdrachtgever medeverantwoordelijk wordt betreffen bijvoorbeeld:

  •  de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de instructiebevoegdheid van de opdrachtgever;
  • de mate waarin de opdrachtnemer zelfstandig kan opereren;
  • verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer voor schade;
  • doorbetaling van de opdrachtnemer tijdens ziekte en vakantie;
  • de mate waarin de opdrachtgever bepaalt op welke tijd en welke plaats de opdrachtnemer de        werkzaamheden moet uitvoeren;
  • de wijze van uitoefenen van toezicht;
  • de vraag of de opdrachtnemer zich kan laten vervangen.

Gegevens waarvoor de opdrachtnemer alleen verantwoordelijk is betreffen bijvoorbeeld

  • het aantal opdrachtgevers;
  • de mate waarin investeringen worden gedaan.

Niet langer zal ook een fiscale kwalificatie van de inkomsten uit de betreffende arbeidsverhouding worden gegeven, omdat de regering van mening is dat daarmee schijnzekerheid aan de opdrachtnemer wordt verstrekt omtrent de wijze van heffen van inkomstenbelasting c.q. vennootschapsbelasting bij de opdrachtnemer.

Nieuw is dat op de "beschikking geen loonheffingen” niet alleen de werkzaamheden worden vermeld waarop de beschikking betrekking heeft, maar ook de wijze waarop en de condities waaronder die werkzaamheden worden verricht. Om een beroep te kunnen doen op de "beschikking geen loonheffingen” zal de opdrachtgever niet alleen moeten controleren of de werkzaamheden van de opdrachtnemer zoals die in de beschikking zijn vermeld overeenkomen met de feitelijk verrichte werkzaamheden, maar ook of de vermelding in de beschikking omtrent de wijze waarop de opdrachtnemer die werkzaamheden verricht en de condities waaronder hij dat doet overeenkomen met de feitelijke werkwijze en feitelijke condities. Om naheffing te voorkomen dient de opdrachtgever derhalve aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • De werkzaamheden die in de VAR zijn aangeduid en de wijze waarop en de condities waaronder die werkzaamheden worden verricht moeten overeenkomen met de werkzaamheden die de opdrachtnemer voor de opdrachtgever verricht en met de wijze waarop en de condities waaronder de opdrachtnemer zijn werkzaamheden voor de opdrachtgever verricht.
  • De werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht moeten vallen in het tijdstip waarvoor de VAR geldt. Werkzaamheden die geschieden in het kalenderjaar aansluitend op dat tijdvak worden daarmee gelijkgesteld indien deze werkzaamheden geschieden op basis van een overeenkomst die is aangegaan vóór 1 november van het kalenderjaar waarin het tijdvak is gelegen waarvoor de VAR geldt en tijdig een nieuwe aanvraag voor een VAR is ingediend.
  • De opdrachtgever moet een kopie van de VAR en een kopie van een identiteitsbewijs van de opdrachtnemer in de loonadministratie bewaren.

Totdat de nieuwe wet in werking treedt blijft de VAR die voor 2014 geldig was ook van kracht in 2015, zodat geen nieuwe VAR voor 2015 behoeft te worden aangevraagd (artikel VIII).

Opdrachtgevers die gebruik maken van een ZZP-er die een "beschikking geen loonheffingen” overlegt dienen vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe wet zeer alert te zijn op controle op de juistheid van de werkwijze en condities zoals die op de beschikking zijn vermeld. Zodra de feitelijke werkwijze en de feitelijke condities afwijken van de vermelding op de beschikking, dient er rekening mee te worden gehouden dat de belastingdienst de opdrachtgever verplicht tot het doen van correcties in de loonadministratie c.q. dat de belastingdienst tot naheffing overgaat. De vraag is hoe precies de vermelding van de werkwijze en condities op de beschikking zal zijn en welke discussies de vergelijking van de feitelijke werkwijze en de feitelijke condities met de vermelding van de werkwijze en condities op de beschikking daarna nog kan oproepen. Gelet op de praktijk voorafgaand aan de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR dient echter te worden gevreesd dat de belastingdienst in ruime mate gebruik zal maken van mogelijkheden tot naheffing en dat in veel gevallen discussie mogelijk zal blijken over de vraag of de feitelijke werkwijze en de feitelijke condities al dan niet in overeenstemming zijn met de vermelding op de beschikking.

Naheffing of correctieplicht is overigens ook mogelijk als de opdrachtnemer een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen aanvraagt en het UWV in dat kader beslist dat sprake is van een dienstbetrekking. Als de belastingdienst niet eerder een beslissing over de inhoudingsplicht heeft gegeven, is het UWV dan bevoegd een beslissing te nemen over de verzekeringsplicht (artikel 72c Ziektewet, artikel 127a WW, artikel 87 lid 1 WAO en artikel 7 lid 2 WIA) die dan ook de belastingdienst bindt.