Conclusie van Advocaat-Generaal bij Hoge Raad inzake payrolling

Jaar en kwartaal
2016, 2e kwartaal
Nummer
8

Bronnen:


De Advocaat-Generaal van de Hoge Raad heeft een conclusie uitgebracht, waarin de vraag aan de orde is of een payrollbedrijf werknemers in dienst kan nemen op basis van een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 B.W., aangezien een payrollbedrijf niet de zogenaamde "allocatiefunctie op de arbeidsmarkt” vervult. Met dit laatste is bedoeld dat een uitzendbedrijf wel en een payrollbedrijf niet vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengt.

Een uitzendovereenkomst is volgens artikel 7:690 B.W.:
  • een arbeidsovereenkomst;
  • waarbij de werknemer door de werkgever ter beschikking gesteld wordt aan een derde (de inlener);
  • om onder leiding en toezicht van die inlener werkzaam te zijn;
  • indien het bedrijf van de werkgever zich toelegt op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (zodat dit niet een bijkomstige werkzaamheid is).
Als een arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst is, heeft dat voor de verhouding tussen de werkgever en de werknemer twee gevolgen:
  • De ketenregeling van artikel 7:668a B.W. (als gevolg waarvan verlengde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd onder omstandigheden geacht worden van rechtswege te zijn omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd) is gedurende de eerste 26 weken (welke termijn bij de CAO voor de uitzendkrachten wordt uitgebreid tot 78 weken) niet van toepassing (artikel 7:691 lid1 B.W.).
  • In de arbeidsovereenkomst kan gedurende de eerste 26 weken (welke termijn bij de CAO voor de uitzendkrachten wordt uitgebreid tot 78 weken) schriftelijk het zogenaamde "uitzendbeding” worden opgenomen. Dat uitzendbeding houdt in dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt zodra de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de inlener op verzoek van de inlener eindigt (artikel 7:691 lid1 B.W.).
Op grond van de wetsgeschiedenis kan worden bepleit dat van een uitzendovereenkomst slechts sprake is als in de driehoeksverhouding tussen werkgever, werknemer en inlener sprake is van een ander locatiefunctie op de arbeidsmarkt. Dezelfde wetsgeschiedenis bevat echter ook aanwijzingen dat andere driehoeksverhoudingen die in de toekomst zouden kunnen ontstaan onder de definitie van de uitzendovereenkomst zouden kunnen vallen.

De Memorie van toelichting bij de Wet flexibiliteit en zekerheid vermeldt bijvoorbeeld (wetsontwerp 25 263, nr. 3, blz. 10):
"De bijzondere regeling van de uitzendovereenkomst geldt alleen voor die werkgevers die daadwerkelijk een allocatiefunctie op de arbeidsmarkt vervullen, dus die in het kader van de uitoefening van hun beroep of bedrijf arbeidskrachten ter beschikking stellen aan derden.”

Maar de Memorie van toelichting (wetsontwerp 25 263, nr. 3, blz. 10) vermeldt ook:
"De voorgestelde regeling voor de uitzendovereenkomst heeft niet alleen betrekking op de thans in de praktijk voorkomende uitzendrelatie, maar omvat ook alle andere driehoeksarbeidsrelaties, waarbij de werknemer in de uitoefening van het bedrijf of beroep van de werkgever aan een derde ter beschikking wordt gesteld, om onder leiding en toezicht van die derde arbeid te verrichten. (…)” 

En het nader rapport naar aanleiding van advies van Raad van State (wetsontwerp 25 263, nr. B, blz. 9) vermeldt:
"Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad merken wij op, dat niet alleen wordt beoogd de thans in de praktijk voorkomende uitzendrelatie onder de voorgestelde definitie van uitzendovereenkomst te brengen, maar ook alle andere driehoeksarbeidsrelaties, waarbij de werknemer door diens werkgever in de uitoefening van diens bedrijf of beroep aan een derde ter beschikking wordt gesteld, om onder leiding en toezicht van die derde arbeid te verrichten. Zodanige terbeschikkingstelling kan ook uitlening omvatten, indien de betreffende uitlening aan de elementen van de definitie voldoet. Is dat het geval, dan is het bijzondere regiem van de uitzendovereenkomst, zoals neergelegd in art. 691, op deze driehoeksarbeidsrelatie van toepassing. De voorgestelde afdeling geeft derhalve een uniforme regeling voor de vele onder verschillende benamingen in de praktijk voorkomende vormen van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals: uitzenden, uitlenen, detacheren, of te werk stellen in het kader van een arbeidspool. Wel wijzen wij er nadrukkelijk op, dat de voorgestelde regeling beperkt is tot het ter beschikking stellen in het kader van zodanig beroep of bedrijf. In de praktijk gaat het dus om uitzendbureaus, detacheerbedrijven, arbeidspools en andere organisaties, die er hun beroep of bedrijf van maken arbeidskrachten onder welke noemer dan ook tijdelijk aan derden ter beschikking te stellen. Alleen voor die gevallen achten wij het voorgestelde bijzondere regiem van tijdelijk beperkte rechtsbescherming voor de betrokken werknemers gerechtvaardigd.”

Maar het Nader rapport naar aanleiding van advies van Raad van State (wetsontwerp 25 263, nr. B, blz. 12) vermeldt ook:
"Een ander element is dat de terbeschikkingstelling geschiedt in het kader van het beroep of bedrijf van de werkgever. Met andere woorden: terbeschikkingstelling moet doelstelling zijn van de beroeps- of bedrijfsactiviteiten van de werkgever. Toepassing van de uitzendovereenkomst is aldus gekoppeld aan de  allocatieve functie van de werkgever.”

En de Nota naar aanleiding van het verslag (wetsontwerp 25 263, nr. 6, blz. 16) vermeldt:
"De voorgestelde regeling van de uitzendovereenkomst geldt alleen voor die werkgevers die daadwerkelijk een allocatiefunctie op de arbeidsmarkt vervullen. Het gaat daarbij om werkgevers (intermediairs) die er hun bedrijf of beroep van maken om vraag en aanbod van tijdelijke arbeid bij elkaar te brengen. Het gaat in de praktijk dan om uitzendbureaus, detacheerbedrijven en arbeidspools.”

Ook in de jurisprudentie bestaat geen eenduidigheid over de vraag of voor de uitzendovereenkomst de allocatiefunctie op de arbeidsmarkt vereist is en of dus ook een payrollbedrijf zich van de uitzendovereenkomst kan bedienen:

De allocatiefunctie op de arbeidsmarkt is niet vereist volgens:
  • kantonrechter Enschede 21-03-2013, ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5108;
  • gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 03-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:670;
maar wel volgens:
  • kantonrechter Amsterdam 07-07-2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3883 (CAO Uitzendkrachten van toepassing);
  • rechtbank Amsterdam 01-07-2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN0820 (dispensatie door Minister van CAO voor Uitzendkrachten wegens eigen CAO);
  • gerechtshof  Amsterdam 28-10-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4547 (aansluiting bij STiPP).
Tenslotte bestaat ook in de literatuur heen overeenstemming over deze vraag, zodat dringend gewenst is dat de Hoge Raad zich daarover uitspreekt.

De vraag of voor het bestaan van een uitzendovereenkomst de allocatiefunctie op de arbeidsmarkt vereist is, is op verschillende manieren van belang.

Allereerst is die vraag natuurlijk om arbeidsrechtelijke redenen van belang, omdat daarvan afhankelijk is of ook een payrollbedrijf een beroep kan doen op de bepalingen van artikel 7:692 lid 1 (niet van toepassing zijn van de ketenregeling) en lid 2 (uitzendbeding). Ook de toepasselijkheid van de CAO voor de Uitzendkrachten hangt daarvan af, en daarmee de uitbreiding van de periode van 26 weken naar 78 weken, die geldt voor het niet van toepassing zijn van de ketenregeling en het kunnen overeenkomen van het uitzendbeding.

Verder is ook de verplichte aansluiting bij het Pensioenfonds voor personeelsdiensten (STiPP) daarvan afhankelijk, gelet op de wijze waarop de aansluitingsverplichting is gedefinieerd.

In het onderhavige geval kwam de vraag of een payrollbedrijf met zijn werknemers een uitzendovereenkomst kan sluiten op in het kader van de vraag in welke sector het payrollbedrijf moest worden ingediend voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen: sector 52 (uitzendbedrijf), sector 45 (zakelijke dienstverlening III) of wellicht nog een andere sector. Voor de sectorindeling van uitzendbedrijven gold voorheen het Besluit indeling uitzendbedrijven. Omdat dit Besluit verwees naar het al dan niet bestaan van een uitzendovereenkomst, kwam (en komt nog steeds) ook bij de sectorindeling de vraag aan de orde of voor het bestaan van een uitzendovereenkomst de allocatiefunctie op de arbeidsmarkt vereist is.

De Advocaat Generaal bij de Hoge Raad (belastingkamer) heeft in een conclusie van 14 april 2016, ECLI:NL:PHR:2016:239 aangegeven dat civielrechtelijk enerzijds uitgegaan wordt van een ruim begrip uitzendovereenkomst (geen allocatiefunctie vereist) om in beginsel alle driehoeks arbeidsverhoudingen onder de werking van de wettelijke regels inzake de arbeidsovereenkomst te brengen, terwijl anderzijds uitgegaan wordt van een enger begrip uitzendovereenkomst als het gaat om de mogelijkheid om in de uitzendovereenkomst het uitzendbeding op te nemen (alleen "ziek en piek”).

De Advocaat-Generaal wijst er op dat in de Ontslagregeling (waarin sinds 1 juli 2015 een regeling ter zake van payrolling is opgenomen, teneinde werknemers in dienst van payrollbedrijven dezelfde ontslagbescherming te bieden als werknemers die in dienst zijn van de inlener) het begrip payrolling en het begrip uitzenden elkaar uitsluiten (artikel 1 onder f Ontslagregeling).

De Advocaat-Generaal komt tot de conclusie dat payrollen geen uitzenden is als bedoeld in het voormalige Besluit indeling uitzendbedrijven en als bedoeld bij de sectorindeling. Volgens de Advocaat-Generaal moet een payrollbedrijf worden ingedeeld bij de sector waarin het grootste deel van de loonsom wordt verloond, zodat onderzocht moet worden welke loonsom bij welke opdrachtgevers wordt vernoemd. De Advocaat-Generaal vermeldt nog dat zijn collega bij de civiele kamer van de Hoge Raad op korte termijn zal concluderen in een zaak waarin het gaat om de verplichte aansluiting bij het pensioenfonds StiPP en dat deze collega voor wat betreft de discussie omtrent de allocatiefunctie tot dezelfde algemene analyse komt.

Naar verwachting zullen zowel de civiele kamer als de belastingkamer van de Hoge Raad binnen afzienbare tijd arresten wijzen die meer duidelijkheid moeten geven over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen een payrollbedrijf in een werknemer al dan niet een uitzendovereenkomst is.