Doorbetaling of uitbetaling van vakantiedagen

Jaar en kwartaal
2016, 4e kwartaal
Nummer
4

Bronnen:


1.         Inleiding
De doorbetaling of uitbetaling van vakantiedagen vindt in de praktijk lang niet altijd plaats volgens de regels van de wet. Niet alleen is uitbetaling van vakantiedagen niet altijd toegestaan, veelal wordt ook te weinig uitbetaald.

2.         Doorbetaling of uitbetaling van vakantiedagen

2.1.      Europese Richtlijn
De regelgeving omtrent vakantiedagen staat in sterke mate onder invloed van de Europese Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, Publicatieblad van de Europese Unie L 299/9).
In artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn is bepaald dat elke werknemer binnen de Europese Unie recht heeft op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon gedurende tenminste vier weken. Behalve bij het einde van de arbeidsovereenkomst, kan de vakantie niet worden vervangen door een financiële vergoeding.
De uitleg van deze bepaling van de Arbeidstijdenrichtlijn is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Die ziet in het jaarlijkse recht op een betaalde vakantie van tenminste vier weken "een buitengewoon belangrijk beginsel van communautair sociaal recht” en waakt er voor dat dit recht niet zal worden uitgehold.
Lidstaten van de Europese Unie hebben te zorgen dat hun vakantiewetgeving aan de eisen van de Europese Arbeidstijdenrichtlijn voldoet. Doen zij dat niet, dan kunnen burgers schadevergoeding van de Staat eisen, zoals de Nederlandse Staat tot zijn schade en schande moest ondervinden toen de Nederlandse wetgeving tot 1 januari 2012 niet aan de eisen van de Arbeidstijdenrichtlijn bleek te voldoen omdat werknemers tijdens ziekte niet recht op vakantie opbouwden gedurende de hele periode waarin zij bij ziekte recht op loon hadden (Hoge Raad 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2722).

2.2       Wanneer is uitbetaling van vakantiedagen toegestaan?

2.2.1    Alleen bij einde arbeidsovereenkomst
Zoals hierboven al is aangegeven mag de vakantie alleen bij het einde van de arbeidsovereenkomst worden vervangen door een financiële vergoeding. Deze bepaling is door de Nederlandse wetgever opgenomen in artikel 7:640 van het Burgerlijk Wetboek. De Nederlandse wetgever heeft daarbij echter bepaald dat van die regel bij schriftelijke overeenkomst kan worden afgeweken voor alle vakantiedagen die uitgaan boven de vier weken als bedoeld in artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn. Ook de Nederlandse wet kent die vier weken in artikel 7:634 B.W. Wij spreken dan van de "wettelijke vakantiedagen”. De "bovenwettelijke vakantiedagen” mogen wel worden uitbetaald, mits de werknemer daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

2.2.2    All-in loon oproepkrachten?
Aan oproepkrachten worden vakantiedagen meestal uitbetaald, met name als zij zo onregelmatig werken dat enerzijds aan het opnemen van vakantiedagen niet wordt toegekomen en anderzijds geen belemmering bestaat om de arbeidsrust te genieten die het recht op vier weken vakantie beoogt te bieden. Eigenlijk is het uitbetalen van vakantiedagen niet conform de wet, maar als het om echte oproepkrachten gaat van wie niet in twijfel is dat zij ook in voldoende mate vakantie kunnen genieten, laat de rechter de uitbetaling van vakantiedagen meestal toch toe:
  • Kantonrechter Amsterdam 10 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:67
  • Rechtbank Haarlem 13 maart 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH5921
  • Gerechtshof Amsterdam 27 oktober 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BL4256 (hoger beroep van vonnis van rechtbank Haarlem van 13 maart 2009)
Anders:
  •  Kantonrechter ’s-Gravenhage 17 maart 1999, JAR 2000/4. 
2.3       Wat moet tijdens vakantie worden doorbetaald?
Zowel bij het betalen van loon als bij het betalen van een financiële vergoeding wegens het niet genieten van de (bovenwettelijke) vakantiedagen, gaat in de praktijk veel mis. Doorgaans wordt niet meer betaald dan het vast overeengekomen loon. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie:
  • HvJEU 15 september 2011, C-155/10 (Williams e.a./British Airways)
  • HvJEU 22 mei 2014, C‑539/12 (Lock/British Gas Trading Limited) 
blijkt echter dat een werknemer tijdens vakantie een beloning moet genieten die vergelijkbaar is met die tijdens gewerkte periodes, zodat de werknemer er niet van wordt weerhouden zijn vakantie te genieten.

2.3.1 Vakantietoeslag
Al in een arrest van 26 januari 1990 (NJ 1990, 499) heeft de Hoge Raad bepaald dat ook de vakantietoeslag moet worden meegenomen in de uitbetaling van vakantiedagen. Een werknemer bouwt vakantietoeslag op als hij betaalde vakantie geniet en dat betekent dat die vakantietoeslag ook moet worden meegenomen in de uitbetaling van een niet genoten vakantiedag. Desondanks gebeurt dat in de praktijk heel vaak niet.

2.3.2 Bij all-in loon ook opbouw vakantiedagen over het loon tijdens de vakantiedagen die niet worden genoten maar middels een toeslag worden uitbetaald.
Als vakantiedagen niet worden genoten maar worden uitbetaald, dan moet het wel goed gebeuren. De werknemer (oproepkracht) zou over de dagen waarop hij vakantie zou opnemen niet alleen recht op loon hebben, maar ook over vakantiedagen die over dat loon weer worden opgebouwd. Anders gezegd: in bijvoorbeeld een onderneming waar het recht op vakantie beperkt is tot de vier weken wettelijke vakantie moet de uitbetaling van de vakantiedagen niet geschieden in de vorm van een toeslag op het loon van 20/261 (20 vakantiedagen op 261 werkdagen) maar in de vorm van een toeslag van 20/(261-20). Voor bovenwettelijke vakantiedagen geldt overigens hetzelfde. Bijvoorbeeld bij 25 vakantiedagen dient de toeslag dan te zijn: 25/(261-25).

2.3.3    Werkgeversaandeel pensioenpremie
De rechtbank Amsterdam 29 juni 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1486 bepaalde dat ook het werkgeversaandeel van de pensioenpremie moet worden doorbetaald. De werkgever zou dat immers ook hebben betaald als de vakantie zou zijn genoten en niet uitbetaald. Dat de pensioenregeling geen ruimte laat om die premie daadwerkelijk te voldoen, bijvoorbeeld omdat de werknemer al uit dienst is, doet daarbij niet ter zake.

2.3.4 Onregelmatigheidstoeslag
Van een vergoeding die een werknemer ontvangt voor het werken op inconveniënte tijden (’s avonds, ’s nachts of in het weekend) lijkt het logisch dat de werknemer daar geen recht op heeft tijdens vakantie, omdat de werknemer dan niet op die inconveniënte tijdstippen hoeft te werken. Maar het uitgangspunt van het Europese Hof van Justitie dat dat de werknemer tijdens zijn vakantie een zodanig loon moet genieten dat hij daardoor niet wordt weerhouden van het opnemen van zijn vakantie, brengt met zich mee dat ook de zogenaamde onregelmatigheidstoeslag tijdens vakantie moet worden doorbetaald:
  • Rechtbank Den Haag 28 april 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:6928
  • Rechtbank Den Haag 2 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:6327
  • Kantonrechter Assen 17 augustus 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3813
  • Kantonrechter Alkmaar 7 september 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7473
  • Gerechtshof Den Haag 13 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2587
  • Kantonrechter Tilburg 19 oktober 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6533
  • Kantonrechter Almelo 8 november 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:4302
  • Kantonrechter Rotterdam 14 november 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8883
Anders:
  • Kantonrechter Eindhoven 14 juli 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:5190
2.3.5    Variabele beloning
Ook een variabele beloning, bijvoorbeeld een provisie die afhankelijk is van de omzet, zal tijdens de vakantie moeten worden doorbetaald. Zie rechtbank Amsterdam 29 juni 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1486 in het geval van een structurele bonus.

2.3.6    Wat wel en wat niet?
In zijn jurisprudentie spreekt het Hof van Justitie van de Europese Unie als het gaat over hetgeen tijdens vakantie moet worden doorbetaald letterlijk over: "alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die de werknemer in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt en voorts ook alle componenten die samenhangen met het personeels en beroepsstatuut”. Alleen de vergoeding van incidentele en bijkomende kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, behoeft tijdens vakantie niet door te worden betaald. 

2.3.7 Alleen voor wettelijke vakantiedagen?
Waar de bovengenoemde verplichtingen veelal zijn gebaseerd op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de uitleg die daarin wordt gegeven aan artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn, zou bedacht kunnen worden dat de uitbetaling van bovenwettelijke vakantiedagen niet aan de strenge eisen van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie hoeft te voldoen. Maar de Nederlandse wetgever heeft de eisen die het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt aan de doorbetaling tijdens vakantie laten gelden voor alle vakantiedagen. Dit blijkt uit het feit dat op bepaalde onderdelen uitzonderingen worden gemaakt voor de bovenwettelijke vakantiedagen. Dat brengt met zich mee dat voor de bovenwettelijke vakantiedagen hetzelfde geldt als voor de wettelijke vakantiedagen, voor zover de werkgever geen uitzondering heeft gemaakt. Aangezien een uitzondering voor het betalen van het loon tijdens de vakantie en voor de berekening van de vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen in de wet ontbreekt, moet ook voor de bovenwettelijke vakantiedagen worden voldaan aan de eisen die het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn jurisprudentie stelt. Zie:
  • Kantonrechter Alkmaar 7 september 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7473
  • Gerechtshof Den Haag 13 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2587
Anders, maar gebaseerd op een verkeerde lezing van de bepaling van artikel 7:635 lid 5 B.W., dat wel een aantal afwijkingen van wettelijke bepalingen toestaat, maar niet van die van het in artikel 7:634 B.W. geregelde recht op doorbetaling van loon tijdens vakantie:
  • Kantonrechter Utrecht 27 januari 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:434.
3.         Navordering
De betaling van loon tijdens vakantiedagen en de vergoeding van niet genoten vakantiedagen geschieden in de praktijk in veel gevallen tot een veel lager bedrag dan waartoe de werkgever op grond van de wet zou kunnen worden verplicht. Werkgevers dienen zich er van bewust te zijn dat werknemers het tekort nog met vijf jaar terugwerkende kracht kunnen vorderen (artikel 3:307 B.W.), waarbij zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van wettelijke rente en op de wettelijke verhoging met 50% wegens te late betaling van artikel 7:625 B.W. Deze wettelijke verhoging is ook van toepassing op de vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen (HR 6 maart 1998, JAR 1998/126 (Stokkermans/KEA)).