Gedifferentieerde sectorpremie WW en eis van schriftelijke vastlegging van arbeidsovereenkomst
Jaar en kwartaal
2013, 4e kwartaal
Nummer
3
Bronnen:
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 juni 2013, www.rechtspraak.nl,
ECLI:NL:GHSHE:2013:2626
Ter zake van de dekking van de
kosten van WW-uitkeringen worden van werkgevers twee premies geheven: één
premie ten behoeve van het Algemeen Werkloosheidsfonds en één premie ten
behoeve van het sectorfonds van de sector waarin de werkgever door de
belastingdienst is ingedeeld. Uit het Algemeen Werkloosheidsfonds worden de
langer dan zes maanden lopende WW-uitkeringen betaald en uit het sectorfonds de
korter dan zes maanden lopende WW-uitkeringen. De hoogte van de premie van het
sectorfonds is dus afhankelijk van het aantal kortlopende WW-uitkeringen in de
betreffende sector. De hoogte van de premie voor het Algemeen
Werkloosheidsfonds is landelijk vast.
N.B.:
Uit het sectorfonds worden ook de "vangnet-Ziektewetuitkeringen” betaald en de
premie voor het sectorfonds is niet te verwarren met de gedifferentieerde
premie (premiecomponenten WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, WGA-lasten
flexibele dienstbetrekkingen en ZW-lasten) die voor kleine werkgevers geheel en
voor middelgrote werkgevers gedeeltelijk per sector wordt vastgesteld.
In verband met de invloed van
seizoenswerkloosheid bestaat in vijf sectoren premiedifferentiatie ten aanzien
van de sectorpremie. Het gaat dan om de volgende sectoren:
het agrarisch bedrijf;
het bouwbedrijf;
de culturele instellingen;
de horeca algemeen;
het schildersbedrijf.
Op grond van artikel 2.3 Besluit
Wfsv wordt daarbij een hoog en een laag premiepercentage vastgesteld. Het hoge
premiepercentage geldt daarbij voor:
werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst niet
schriftelijk is vastgelegd;
werknemers met een arbeidsovereenkomst voor de
duur van korter dan een jaar;
werknemers die binnen een jaar na aanvang van de
dienstbetrekking vanuit die dienstbetrekkingen recht krijgen op een
WW-uitkering;
werknemers waarvan de omvang van de
arbeidsovereenkomst niet schriftelijk is vastgelegd.
Onlangs heeft de Belastingkamer van
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een uitspraak gedaan over de naheffingsaanslag
die de belastingdienst aan een werkgever oplegde omdat volgens de
belastingdienst in plaats van de lage premie de hoge premie verschuldigd was,
aangezien de arbeidsovereenkomsten niet schriftelijk waren vastgelegd. Het ging
om twee Hongaarse werknemers bij een glastuinbouwbedrijf, die wel langer dan
een jaar in dienst waren geweest en waarvan de uit te voeren werkzaamheden een
duidelijk bepaalde omvang hadden. De werkgever in kwestie betwistte dat voor de
toepassing van de lage sectorpremie de eis van een schriftelijke
arbeidsovereenkomst mocht worden gesteld. Ook stelde hij dat de werknemers
nooit aanspraak hadden gemaakt op een WW-uitkering en dat van cyclische
werkloosheid in zijn bedrijf nimmer sprake is geweest.
Het gerechtshof kwam tot de
verrassende uitspraak dat inderdaad de eis van een schriftelijke
arbeidsovereenkomst niet mocht worden gesteld. Volgens het hof was de
delegatiebevoegdheid die artikel 28 van de Wet financiering sociale
verzekeringen stelt overschreden door in artikel 2.3 van het Besluit Wfsv de
eis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst te stellen. In de wet was slechts
bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur (in dit geval dus: het Besluit
Wfsv) nadere regels konden worden gesteld omtrent het door het UWV op een
percentage van het loon vaststellen van de premie die ten gunste komt van het
sectorfonds. In de wet was bepaald dat het UWV dat verschillend kon doen voor
categorieën van werkgevers en werknemers die behoren tot verschillende sectoren
en sectoronderdelen.
Voor zover de eis van een
schriftelijke arbeidsovereenkomst een bewijsregel in zou houden ten aanzien van
de minimale duur van de arbeidsovereenkomst van een jaar, was het hof van
mening dat de werkgever in staat gesteld moest worden dit bewijs ook op andere
wijze te leveren. Maar indien de eis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst
gezien moest worden als een voorwaarde voor toepassing van de lagere
sectorpremie, was het hof van mening dat deze eis in strijd was met de bepaling
van artikel 59 lid 1 Wfsv waarin is geregeld dat de premies voor de
werknemersverzekeringen worden geheven met overeenkomstige toepassing van de
voor de heffing van de loonbelasting geldende regels. Dat betekent dat voor het
begrip dienstbetrekkingen aangesloten wordt bij het civielrechtelijke begrip
dienstbetrekkingen, in welk geval niet de eis van schriftelijkheid wordt
gesteld. Bovendien zou de delegatiebevoegdheid van artikel 28 Wfsv zijn
overschreden door andere eisen te stellen dan die welke zouden moeten
verzekeren dat de werknemer ten minste een volledig jaar in dienst zou blijven
en dus niet een beroep op een WW-uitkering zou doen wegens cyclische
werkloosheid.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!