Bronnen:
In afdeling 6, paragraaf 1 en 2 van hoofdstuk 3 (de artikelen 47-55) waren premiekortingen geregeld voor:
De Wtl voorziet in een uniforme
structuur waarbinnen tegemoetkomingen kunnen worden verstrekt die het voor
werkgevers financieel aantrekkelijker moeten maken om mensen in dienst te nemen
die een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben.
De Wtl vormt de bestaande premiekortingen voor oudere uitkeringsgerechtigden en
mensen met een arbeidsbeperking om tot loonkostenvoordelen (LKV’s): een
tegemoetkoming aan werkgevers voor het in dienst nemen van deze werknemers.
De Wtl kent loonkostenvoordelen voor:
Daarnaast kent de Wtl een de introductie van het lage inkomensvoordeel
(LIV): een loonkostenvoordeel voor werkgevers die werknemers met een relatief
laag loon in dienst hebben.
In de plaats van premiekortingen, die de werkgever zelf bij de berekening van
de aangifte loonheffingen in mindering kon brengen, kent de Wtl een
tegemoetkoming die door het UWV aan de hand van aanvragen van de werkgever
wordt berekend op basis van gegevens in de polisadministratie (artikel 4.1 lid
1 Wtl). Om een aanvraag te doen moet de werkgever zorgen dat uit de
loonaangifte blijkt dat een verzoek voor een tegemoetkoming wordt gedaan
(artikel 2.1 Wtl) en moet daaruit blijken dat aan alle voorwaarden voor de
tegemoetkoming is voldaan (artikel 4.1 lid 5 Wet tegemoetkomingen loondomein).
Eén van die voorwaarden is dat de werkgever beschikt over een
doelgroepverklaring.
Het UWV verstrekt vervolgens vóór 15 maart aan de werkgever een overzicht van
alle aanvragen die de werkgever in het voorafgaande kalenderjaar heeft gedaan
tot en met 31 januari van het jaar volgend op het betreffende kalenderjaar (artikel
4.1 lid 4 Wtl). Daarna wordt de tegemoetkoming door de belastingdienst
vastgesteld in een beslissing die wordt genomen vóór 1 augustus van het
kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt aangevraagd
(artikel 4.2 Wtl). De uitbetaling vindt plaats door de belastingdienst binnen
zes weken na de datum van de beslissing van de belastingdienst (artikel 4.4 lid
2 Wtl).
Voor deze andere opzet heeft de regering gekozen omdat het huidige systeem voor
zowel de werkgever als de belastingdienst te complex werd geacht, waardoor het
voor werkgevers moeilijk was om de premiekortingen te verzilveren en voor de
belastingdienst moeilijk om dit te controleren.
Ten aanzien van de premiekortingen kent artikel 50d Wfsv de mogelijkheid van een nadere regeling voor het geval van:
Op grond daarvan is in de Regeling Wfsv bepaald dat:
In de Wtl is geregeld dat de werknemer ook tot de doelgroep behoort als het dienstverband tussen dezelfde werkgever en werknemer wordt onderbroken binnen de periode van drie jaar respectievelijk een jaar waarvoor het loonkostenvoordeel geldt (artikel 2.2 lid 4 Wtl, artikel 2.6 lid 5 Wtl, artikel 2.10 lid 3 Wtl, artikel 2.14 lid 4 Wtl). Bovendien is bepaald dat het loonkostenvoordeel geldt voor een aaneengesloten periode van drie jaar respectievelijk een jaar vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking waarbij aan de voorwaarden van de wet wordt voldaan (artikel 2.4 lid 1 Wtl, 2.8 lid 1 Wtl, 2.12 lid 1 Wtl, 2.16 lid 1 Wtl).
Een regeling ter zake van de overgang van onderneming ontbreekt echter in de Wtl. In een artikel op LinkedIn van 16 november 2017 ("Onaangekondigde kostenpost voor werkgevers bij Loonkostenvoordeel (de oude premiekorting)”) schrijft Janthony Wielink (Enkwest) dat hem uit contact met het Ministerie is gebleken dat deze regeling om redenen van eenvoud is geschrapt. Bij overgang van onderneming zou daardoor het loonkostenvoordeel vervallen.
In beginsel is de werkgever die een onderneming overneemt een nieuwe werkgever die een nieuw verzoek voor de tegemoetkoming van één van de in artikel 2.1 Wtl genoemde loonkostenvoordelen kan doen en dan moet voldoen aan dezelfde voorwaarden als elke andere werkgever. Voor het loonkostenvoordeel oudere werknemer zal deze werkgever inderdaad niet in aanmerking komen omdat niet voldaan wordt aan de eis van artikel 2.2 lid 1 onder a Wtl dat de werknemer in de maand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een uitkering. Voor het loonkostenvoordeel herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer komt de werkgever eveneens niet in aanmerking omdat niet kan worden voldaan aan de voorwaarde van artikel 2.14 lid 1 onder a Wtl dat sprake moet zijn van werkhervatting bij dezelfde werkgever als waar hij recht op WIA-uitkering heeft gekregen.
Daar staat echter tegenover dat
mogelijk is dat voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 2.6 Wtl voor het
loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer respectievelijk van artikel
2.10 Wtl voor het loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer. In dat
geval zal zelfs een nieuwe periode van drie jaar aanvangen. Ook kan de nieuwe
werkgever in aanmerking komen voor het loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte
werknemer waar de oude werkgever hooguit in aanmerking kwam voor het
loonkostenvoordeel herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer.