Transitievergoeding voor kleine werkgevers

Jaar en kwartaal
2019, 1e kwartaal
Nummer
2

Bronnen:
  • Brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 17 december 2018 (Transitievergoeding voor kleine werkgevers), Tweede Kamer 2018-2019, 34351, nummer 30
  • Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 december 2018, 2018-0000767274, tot wijziging van de Ontslagregeling in verband met een wijziging van de voorwaarden voor toepassing van de overbruggingsregeling transitievergoeding, Staatscourant 2018, 70925



Op grond van artikel 7:673a lid 2 en artikel 7:673d BW geldt tot 1 januari 2020 een tijdelijke regeling als gevolg waarvan kleine werkgevers in geval van ontslag een lagere transitievergoeding behoeven te betalen als het ontslag het gevolg is van het vervallen van arbeidsplaatsen wegens staking van de onderneming of wegens bedrijfseconomische omstandigheden die het gevolg zijn van een slechte financiële situatie van de werkgever.

Onder kleine werkgevers worden daarbij verstaan werkgevers die in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin bij het UWV ontslagvergunning is aangevraagd of waarin bij de kantonrechter een ontbindingsverzoek is ingediend minder dan 25 werknemers in dienst had.

De transitievergoeding die de kleine werkgever onder die omstandigheden bij ontslag moet betalen is lager, doordat bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding de duur van de arbeidsovereenkomst tot 1 mei 2013 buiten beschouwing wordt gelaten.

De voorwaarden waaronder de kleine werkgever aldus een lagere transitievergoeding moet betalen zijn geregeld in artikel 24 van de Ontslagregeling. Deze voorwaarden waren bijzonder streng:
- Het resultaat over de laatste drie boekjaren moet negatief zijn.
- Het eigen vermogen aan het einde van het laatste boekjaar moet negatief zijn.
- De liquiditeit aan het einde van het laatste boekjaar moet eveneens negatief zijn, in die zin dat het bedrag van de vlottende activa lager is dan het bedrag van de kortlopende schulden.

In het regeerakkoord was aangekondigd dat deze voorwaarden zouden worden versoepeld.

Met ingang van 1 januari 2019 worden de voorwaarden versoepeld aldus dat:
- het gemiddelde resultaat over de laatste drie boekjaren negatief moet zijn;
- het eigen vermogen aan het einde van het laatste boekjaar niet negatief hoeft te zijn maar maximaal 15% van het totale vermogen van de onderneming mag bedragen.

Met de eerste versoepeling moet worden voorkomen dat een klein positief resultaat in één boekjaar de toepassing van de regeling verhindert. Met de tweede versoepeling moet worden voorkomen dat de regeling pas kan worden toegepast als een faillissement onafwendbaar is.

De oorspronkelijke voorwaarden blijven echter gelden indien:
- de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2019 is opgezegd;
- de werknemer vóór 1 januari 2019 schriftelijk met de opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd;
- de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van de werknemer of het UWV en het verzoek om toestemming vóór 1 januari 2019 is ingediend;
- het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2019 is ingediend.

Vanaf 1 januari 2020 vervalt de "overbruggingsregeling”. Ook kleine werkgevers moeten vanaf dat moment de volledige transitievergoeding betalen. Als de Wet arbeidsmarkt in balans op die datum wordt ingevoerd, zal de hoogte van de transitievergoeding bij lange dienstverbanden wel lager zijn omdat dan geen sprake meer is van een hogere transitievergoeding na de eerste tien dienstjaren.