Uitleg Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder

Jaar en kwartaal
2012, 4e kwartaal
Nummer
5

Bronnen:

  • Artikel 2 Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder
  • Centrale Raad van Beroep 4 mei 2012, USZ 2012/183, LJN BW5306
  • Wet van 18 juni 2012 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de regeling voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht), Staatsblad 2012, nr. 299
  • Centrale Raad van Beroep 20 augustus 1998, LJN AA8704
  • Centrale Raad van Beroep 20 januari 2005, LJN AS4825
  • Centrale Raad van Beroep 22 april 2010, LJN BM3542
  • Centrale Raad van Beroep 9 december 2010, LJN BO7903



Op grond van de artikelen 6 ZW, 6 WAO, 8 WIA 6 WW is de directeur-grootaandeelhouder niet verzekerd volgens de werknemersverzekeringswetten. Wie directeur-grootaandeelhouder is, wordt vastgesteld op grond van het bepaalde in Artikel 2 Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder:

"1.Onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Ziektewet, artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Werkloosheidswet en artikel 3:17, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg wordt verstaan:
a. de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de vennootschap vertegenwoordigen;
b. de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van een zodanig aantal aandelen dat, indien in de statuten is bepaald dat het besluit tot schorsing of tot ontslag van deze bestuurder slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid in de algemene vergadering van de vennootschap, de overige aandeelhouders niet over deze versterkte meerderheid beschikken;
c. bestuurders die in de algemene vergadering van de vennootschap allen een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen; of
d. de bestuurder van een vennootschap waarvan ten minste tweederde deel van de aandelen worden gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad.
2.Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de bestuurder die zeggenschap heeft in de algemene vergadering van de vennootschap door tussenkomst van een rechtspersoon.”

De Centrale Raad van Beroep blijkt de toepasselijke bepalingen in een uitspraak van 4 mei 2012 vrij letterlijk uit te leggen. In het betreffende geval had een bestuurder samen met zijn dochter 74% van de aandelen. Hij stelde desondanks verzekerd te zijn en claimde een WW-uitkering, omdat hij ondanks het bepaalde onder d. geen directeur-grootaandeelhouder zou zijn. Bij die 74% telde hij namelijk zijn eigen aandelen niet mee. Zonder die aandelen zou de grens van twee derde deel niet worden gehaald. Volgens het UWV, de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep moest deze bepaling letterlijk worden uitgelegd en telden de aandelen van de bestuurder zelf niet mee. Dat volgens de toelichting bij de Regeling zoveel mogelijk was aangesloten bij de voormalige richtlijnen van de Federatie van Bedrijfsverenigingen en dat die richtlijnen er van uit gingen dat de aandelen van de bestuurder wel moeten worden meegeteld, was voor de Centrale Raad van Beroep van geen belang omdat aan de duidelijke woorden van de bepaling geen andere betekenis zou kunnen worden verleend. 

Vragen over de uitleg van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder zullen zich ook gaan voordoen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht op 1 oktober 2012. Bij die wet zijn onder meer de wettelijke bepalingen omtrent de besluitvorming in de algemene vergadering van aandeelhouders van een B.V. versoepeld. Die bepalingen zouden van belang kunnen zijn voor de uitleg van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, aangezien de achterliggende gedachte van deze regeling (in elk geval van de onderdelen a. b. en d.) is dat een bestuurder een directeur-grootaandeelhouder is indien het aandelenbezit, gelet op echtelijke relaties en familieverhouding, zodanig is verdeeld dat hij niet tegen zijn wil door de algemene vergadering van aandeelhouders dient te worden ontslagen.

Reeds onder de wet tot 1 oktober 2012 was het zo dat het stemrecht ten aanzien van ontslag van de bestuurder niet per se gelijk op behoefde te gaan met het aantal stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders. 

Zo kon bijvoorbeeld statutair bepaald zijn dat de bevoegdheid tot het ontslag van bestuurders niet toekwam aan de algemene vergadering van aandeelhouders maar aan de algemene vergadering van houders van prioriteitsaandelen. Doorgaans is in een dergelijk geval het bezit van de gewone aandelen anders tussen de diverse aandeelhouders verdeeld dan het bezit van de prioriteitsaandelen (anders heeft het ook geen zin om een splitsing te maken in de bevoegdheden van de houders van gewone aandelen en de houders van prioriteitsaandelen). Dat betekent dat het zowel mogelijk is dat een bestuurder in de algemene vergadering van aandeelhouders, eventueel samen met echtgeno(o)t(e) en familie, zo veel stemmen kon uitbrengen dat hij zou voldoen aan de eisen van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder maar dat hij in de algemene vergadering van houders van prioriteitsaandelen desalniettemin tegen zijn zin zou kunnen worden ontslagen. Het omgekeerde geval is eveneens mogelijk: de bestuurder heeft in de algemene vergadering van aandeelhouders, eventueel samen met echtgeno(o)t(e) en familie, niet zo veel stemmen dat hij zou voldoen aan de eisen van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder maar kan in de algemene vergadering van houders van prioriteitsaandelen desalniettemin een besluit betreffende zijn ontslag tegenhouden. In het laatste geval kan worden verdedigd dat weliswaar geen sprake is van uitsluiting van de verzekeringsplicht als directeur-grootaandeelhouder op grond van artikel 6 ZW enz., maar dat desondanks geen sprake is van verzekeringsplicht op grond van artikel 3 WZ bij gebreke van mogelijkheden van ge-zagsuitoefening.

Ook door middel van certificering van aandelen kan worden bereikt dat het stemrecht op de aandelen niet toekomt aan de houders van de certificaten van de aandelen, maar de facto aan de Stichting Administratiekantoor die formeel de houder van de aandelen is en dus het stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders uitoefent. Ook op die wijze kan een bestuurder die op zichzelf qua aantal aandelen, eventueel samen met zijn echtgeno(o)t(e) en familie, over voldoende stemmen in de aandeelhoudersvergadering zou beschikken tegen zijn wil kunnen worden ontslagen en omgekeerd.

Tenslotte kunnen preferente aandelen worden uitgegeven waardoor de houder van die aandelen stemrecht krijgt zonder in evenredige mate recht op winst te krijgen.

De tekst van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder heeft met de mogelijkheid van prioriteitsaandelen, gecertificeerde aandelen of preferente aandelen nooit rekening gehouden. 

Aan stemovereenkomsten heeft de Centrale Raad van Beroep nooit belang willen toekennen.  De Centrale Raad van Beroep heeft er steeds op gewezen dat het mogelijk is om een besluit te nemen dat in vennootschapsrechtelijke zin rechtsgeldig is, ook al is het genomen in strijd met de stemovereenkomst (CRvB 20 augustus 1998, LJN AA8704, CRvB 20 januari 2005, LJN AS4825, CRvB 22 april 2010, LJN BM3542 en CRvB 9 december 2010, LJN BO7903)

Met de invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht zijn de mogelijkheden om het stemrecht anders te verdelen dan het aandelenbezit toegenomen doordat stemrechtloze aandelen mogelijk zijn gemaakt (artikel 2:228 lid 1 B.W.). Net als certificering van aandelen bieden stemrechtloze aandelen de mogelijkheid om financiële rechten van de aandelen (recht op dividend en recht op een deel van het liquidatiesaldo) te scheiden van zeggenschapsrechten (recht om te stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders). Ook zijn winstrechtloze aandelen mogelijk gemaakt (artikel 2:216 lid 7 B.W.), enigszins vergelijkbaar met preferente aandelen. Verder kan in de statuten bepaald worden dat alleen de houders van aandelen van een bepaalde soort bevoegd zijn in een algemene vergadering van houders van aandelen van die soort te besluiten over de benoeming of het ontslag van bepaalde bestuurders (artikel 2:242 lid 1 B.W.).

De vraag is nu welke betekenis voor de uitleg van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder moet worden toegekend aan al deze mogelijkheden om het stemrecht op aandelen anders te verdelen dan het aandelenbezit. Die vraag kan op dit moment niet worden beantwoord, maar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2012 zou er aanleiding toe kunnen geven om de bepalingen van artikel 2van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder vrij letterlijk uit te leggen. Bij voorkeur zou de Minister de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder dienen aan te passen, zodat duidelijkheid ontstaat.

Zo lang de gewenste duidelijkheid er niet is verdient het aanbeveling vragen met betrekking tot verzekerings- en inhoudingsplicht voor directeuren-grootaandeelhouders vooraf aan de belastingdienst voor te leggen.