Uitstel handhaving Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties

Jaar en kwartaal
2016, 4e kwartaal
Nummer
10

Bronnen:



De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties moest een einde maken aan de schijnzelfstandigheid die in vele gevallen het gevolg was van het feit dat een arbeidskracht die niet als een zelfstandige kon worden beschouwd van de belastingdienst toch een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) kreeg die de opdrachtgever van deze arbeidskracht vrijwaarde van naheffing van loonbelasting en sociale premies. 

Aanvankelijk was de regering voornemens de VAR te vervangen door een "Beschikking geen loonheffingen”, die anders dan de VAR mede zou dienen te worden aangevraagd door de werkgever maar waaraan de werkgever geen rechten zou kunnen ontlenen als de feitelijke situatie afweek van de situatie op basis waarvan de beschikking was aangevraagd, althans voor zover het de gegevens betrof ten aanzien waarvan de werkgever verantwoordelijk was voor de gegevens in de aanvraag. 

Op aandringen van de sociale partners en belangenorganisaties van ZZP-ers werd uiteindelijk besloten de "Beschikking geen loonheffingen” niet in te voeren. In plaats daarvan zouden aan de belastingdienst modelovereenkomsten ter goedkeuring kunnen worden voorgelegd, waarna de opdrachtgever gevrijwaard zou zijn van naheffing van loonbelasting en sociale premies, indien in de praktijk gewerkt zou worden conform de bepalingen van een door de belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomst. 

Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat per 1 mei 2016 de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties in werking is getreden. Deze wet hield niet anders in dan dat de bepalingen met betrekking tot de VAR uit de wet zijn verwijderd. De vrijwaring tegen naheffing bij werken conform goedgekeurde modelovereenkomst, zou uitsluitend gebaseerd dienen te worden op het vertrouwensbeginsel.

Om deze wet tot stand te brengen, moest de Staatssecretaris van Financiën diverse toezeggingen doen, met name aan de Eerste Kamer. Eén van die toezeggingen was dat tijdens het eerste jaar, derhalve tot 1 mei 2017, door de belastingdienst vooral aan voorlichting zou worden gedaan en niet aan handhaving.

De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties leidde echter tot zoveel onduidelijkheid en onzekerheid, dat de Staatssecretaris zich steeds weer opnieuw in de Tweede Kamer moest verantwoorden. Uiteindelijk leidde deze onduidelijkheid en onzekerheid er toe dat eerst FNV en daarna VNO-NCW hun steun aan deze wet introkken, omdat te veel ZZP-ers die niet als schijnzelfstandige dienen te worden aangemerkt, opdrachten dreigen te verliezen vanwege vrees bij opdrachtgevers voor naheffingen.

Eerder al had de Staatssecretaris een commissie ingesteld die de juistheid van de beoordeling van modelovereenkomsten door de belastingdienst moest onderzoeken (de "Commissie Boot”). Deze commissie achtte de toetsing door de belastingdienst meestal juist, soms gebaseerd op onvoldoende gegevens en in een enkel geval onjuist. Daarbij deed de commissie een aantal aanbevelingen.

De eerste aanbeveling luidde om de implementatietermijn te verlengen. In een brief aan de Tweede Kamer van 18 november 2016 zegt de Staatssecretaris dat toe en verlengt hij deze termijn tot 1 januari 2018. De Staatssecretaris voegde daar overigens aan toe dat deze toezegging inhoudt dat "anderen dan evident kwaadwillenden” de gelegenheid zullen krijgen om een werkwijze zonder boete of naheffing aan te passen, zodanig dat hun overeenkomst met de manier van werken in overeenstemming wordt gebracht. Van een absolute vrijwaring tegen naheffing is dus geen sprake.

Verder zegt de Staatssecretaris toe dat er een beleidsbesluit zal komen, waaruit blijkt hoe de belastingdienst omgaat met de toetsing van modelovereenkomst. Wel stelt de Staatssecretaris dat dit beleidsbesluit zich zal beperken tot niet sterk wisselende factoren van de beoordeling. Meer duidelijkheid zal ook worden gegeven over de vraag wanneer een modelovereenkomst niet nodig is.

Verder stelt de Staatssecretaris dat een herijking dient plaats te vinden van de criteria "vrije vervanging” en "gezagsverhouding”. Het kabinet wil daar haast mee maken en stelt tijdig voor een volgend regeerakkoord met resultaten te willen komen. 

Tenslotte stelt de Staatssecretaris dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid openstaat voor suggesties van sociale partners, om gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om de ketenregeling buiten toepassing te verklaren voor functies waarbij het bestendig gebruikelijk is en vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en van de functies noodzakelijk is om arbeid uitsluitend te verrichten op basis van tijdelijke contracten.