Verbetering hybride markt WGA

Jaar en kwartaal
2015, 3e kwartaal
Nummer
2

Bronnen:

  • Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 22 juni 2015, Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 32716, nr. 18·               
  • Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 7 september 2015
  • Nagekomen: Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 21 september 2015

Op 22 juni 2015 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waarin hij een wijziging aankondigt voor het wettelijke systeem waarbij werkgevers de keus hebben om WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers zelf te betalen, hetgeen in de praktijk betekent dat zij dit risico verzekeren bij een verzekeringsmaatschappij, dan wel om ter zake van de betaling van deze WGA-uitkeringen door het UWV twee jaar later een verhoogde gedifferentieerde premie aan de belastingdienst te betalen. Deze keuze wordt (niet geheel correct) in de praktijk wel aangeduid als een keuze tussen publiek en privaat verzekeren.

Beoogd is dat het UWV en private verzekeraars met elkaar zouden concurreren. Deze concurrentie is een voortdurend punt van zorg omdat het in feite gaat om twee geheel verschillende systemen. Het belangrijkste verschil is dat de gedifferentieerde premie die in het publieke stelsel betaald moet worden gebaseerd is op het zogenaamde "omslagstelsel”. Daarbij worden de uitkeringen van een bepaald jaar bekostigd uit de premies van dat jaar. Private verzekeraars moeten hun premies echter vaststellen op grond van het "rentedekkingsstelsel”. Daarbij worden de uitkeringen van een bepaald jaar bekostigd uit de premies van het jaar waarin de werknemer arbeidsongeschikt is geworden. Private verzekeraars zijn daardoor in het nadeel doordat zij ook toekomstige uitkeringen uit de premie moeten kunnen betalen. De premie moet dan dus hoger zijn. Het verschil in financiering van de uitkeringen betekent ook dat de hoogte van de premie in het publieke stelsel wordt bepaald door risico’s uit het verleden (die namelijk hebben geleid tot een uitkering in het heden) terwijl de hoogte van de premie in het private stelsel wordt bepaald door een inschatting van het risico in de toekomst. Vanwege het verschil in financieringsstelsel zal de premie van private verzekeraars in het begin hoger zijn. In de eerste jaren is daarom de publieke premie kunstmatig verhoogd met een "rentehobbelopslag” om private verzekeraars toch in staat te stellen met het UWV te concurreren.

Andere verschillen tussen beide systemen die in de brief van de Minister worden genoemd zijn:
  • private verzekeraars kunnen zelf de duur van het contract bepalen en het UWV niet;
  • private verzekeraars kunnen extra dienstenaanbieden die effect kunnen hebben op de premie en het UWV niet;
  • private verzekeraars hebben geen acceptatieplichten het UWV wel;
  • private verzekeraars hebben de mogelijkheid om hun producten onder de aandacht van werkgevers te brengen en het UWV niet;
  • private verzekeraars maken kosten van acquisitie en het UWV niet.

Private verzekeraars hebben de afgelopen jaren grote verliezen gemaakt op de betreffende verzekeringen. In de brief van de Minister wordt een schadebedrag genoemd van € 1,6 miljard tot en met 2013. Als oorzaken daarvan worden in de brief genoemd de gebrekkige kwaliteit van data die verzekeraars tot hun beschikking zouden hebben gehad en het concurreren op prijs om op die manier marktaandeel te verwerven. Onder invloed van deze verliezen zijn verzekeraars hun acceptatiebeleid gaan aanscherpen en hun premies gaan verhogen. Dit heeft er toe geleid dat een groot aantal werkgevers besloten heeft om het eigenrisicodragen te beëindigen en terug te keren in het publieke stelsel. Deze werkgevers hebben dat vooral gedaan vanwege een korte termijn voordeel. Omdat alle WGA-uitkeringen die aan deze werkgevers moesten worden toegerekend door de verzekeraars werden betaald (verzekerd uitlooprisico) begonnen deze werkgevers bij het UWV met de minimumpremie (kleine werkgevers met de sectorpremie en middelgrote werkgevers met een gewogen gemiddelde van de minimumpremie en de sectorpremie). Omdat er de eerste twee jaren geen nieuwe WGA-uitkeringen bij zouden komen vanwege de wachttijd van 104 weken en omdat nieuwe WGA-uitkering en in het publieke stelsel pas na twee jaar leiden tot verhoging van de gedifferentieerde premie, waren deze werkgevers verzekerd van betaling van de minimumpremie gedurende de eerste vier jaar. Daarna zouden nieuwe WGA-uitkeringen opnieuw leiden tot verhoging van de gedifferentieerde premie, hetgeen dan weer onvoordelig zou zijn omdat de verhoging van de gedifferentieerde premie veel duurder is dan het bedrag van de uitkering dat als eigenrisicodrager zou moeten worden betaald.

Verzekeraars zagen zich hierdoor enerzijds geconfronteerd met een grote schadelast die zij nog lange tijd zouden moeten financieren terwijl anderzijds hun verzekerden vanwege dit incidentele financiële voordeel hun verzekeringen beëindigden, waardoor er ook geen nieuwe premies meer binnen kwamen waarmee de verzekeraars hun verliezen uit het verleden zouden kunnen goed maken. De verzekeraars hebben zich daarover bij de Minister beklaagd en de Minister heeft nu maatregelen aangekondigd die een einde moeten maken aan dit incidentele voordeel dat in de ogen van de Minister het gelijke speelveld tussen private verzekeraars in het UWV bemoeilijkt.

In zijn brief kondigt de Minister de volgende maatregelen aan:

  • Vanaf 1 januari 2017 wordt de premie van (middel)grote werkgevers die na een periode van eigenrisicodragen terugkeren naar het UWV gebaseerd op de historische WGA-lasten, ook als die zijn ontstaan tijdens de periode van het eigenrisicodragen.
  • De extra gedifferentieerde premie die aldus moet worden betaald zonder dat daar WGA-uitkeringen tegenover staan die uit die premie gefinancierd moeten worden, wordt gebruikt om werkgevers die eigenrisicodrager willen worden niet langer te verplichten om WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers die al arbeidsongeschikt zijn en die al een WGA-uitkering hebben of zullen krijgen (inlooprisico), ook als eigenrisicodrager zelf te gaan betalen. Deze zogenaamde staartlasten worden voortaan publiek gefinancierd.

Deze maatregelen hebben tot gevolg dat het niet meer financieel interessant is om het eigenrisicodragen te beëindigen uitsluitend vanwege het incidentele voordeel dat in het publieke stelsel in de eerste vier jaar de minimumpremie wordt betaald. Voortaan betalen werkgevers die terugkeren in het publieke stelsel immers een gedifferentieerde premie die gebaseerd is op de uitbetaalde WGA-uitkeringen, ook als die niet ten laste zijn gekomen van de Werkhervattingskas omdat ze betaald zijn door (de verzekeraar van) de werkgever als eigenrisicodrager. Omdat die gedifferentieerde premie voor grote werkgevers doorgaans veel hoger is dan het bedrag van de uitkering is dat voor hen waarschijnlijk een onvoordelige optie.

Anderzijds hebben deze maatregelen tot gevolg dat eigenrisicodragen nu ook interessant wordt voor werkgevers die vanwege reeds lopende WGA-uitkeringen (die bij een overstap naar eigenrisicodragen door de werkgever zelf zouden moeten betaald en die in de praktijk door verzekeraars qua risico als een "brandend huis” werden gezien en daardoor moesten worden afgekocht met een afkoopsom) tot nu toe feitelijk niet de mogelijkheid hadden om eigenrisicodragers te worden. Te verwachten is dan ook dat het aantal eigenrisicodragers hierdoor zal toenemen.

Grote winnaars zijn de werkgevers die al zijn overgestapt van het eigenrisicodragen naar het publieke stelsel: enerzijds hebben zij vier jaar lang het voordeel van betaling van de minimumpremie genoten en anderzijds hoeven zij bij een overstap naar het eigenrisicodragen na die vier jaar nu ook niet zelf de WGA-uitkeringen te betalen van de werknemers die in die eerste vier jaar arbeidsongeschikt zijn geworden, terwijl zij dat nadeel op lange termijn aanvankelijk voor lief hadden genomen vanwege het voordeel van vier jaar lage premie op de korte termijn. 

In een brief aan de Tweede Kamer van 7 september 2015 erkent de Minister dat ook deze werkgevers niet geconfronteerd zullen worden met een inlooprisico als zij opnieuw eigenrisicodrager worden. De Minister geeft aan dat dit ook geldt voor de werkgevers die op of na 1 juli 2015 gestopt zijn met eigenrisicodragen en zelfs dat de bepaling van artikel 40 lid 3 Wet financiering sociale verzekeringen (volgens welke een werkgever die het eigenrisicodragen heeft beëindigd gedurende de eerste drie jaren daarna geen toestemming krijgt om weer eigenrisicodrager te worden) niet geldt indien het eigenrisicodragen is geëindigd vanwege het van rechtswege eindigen van de garantieverklaring. De minister erkent dat een ongewenst effect optreedt wanneer werkgevers in 2016 naar het UWV terugkeren en in 2017 weer voor eigenrisicodragerschap kiezen omdat zij dan profiteren van een jaar de lage minimumpremie terwijl zij in 2017 de lasten van de werknemers die in 2016 ziek zijn geworden bij het UWV achterlaten, maar de minister ziet geen oplossing voor dit ongewenste effect, omdat het UWV dan langere tijd twee verschillende premiesystemen naast elkaar zou moeten hanteren, wat complex is en technisch niet uitvoerbaar. Voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn en die de mogelijkheid hebben om de overeenkomst met hun verzekeraar te beëindigen, staat daardoor de deur wagenwijd open voor het behalen van een eenmalig incidenteel voordeel in 2016.

Let op: In een brief van 21 september 2015 aan de Tweede Kamer heeft de Minister medegedeeld dat hij alsnog maatregelen gaat nemen om te voorkomen dat werkgevers het bovengenoemde incidentele voordeel behalen, en wel door per 1 januari 2016 een wetswijziging door te voeren waardoor ook werkgevers waarvan het eigenrisicodragen is geëindigd door de intrekking van de garantie de eerstvolgende drie jaar geen eigenrisicodrager kunnen worden.

De Minister wil de voorgenomen wijziging per 1 januari 2017 invoeren, zodat de wijziging tegelijkertijd in werking zal treden met de mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden voor de WGA-uitkeringen van flexwerkers. 

Teneinde te voorkomen dat werkgevers op de voorgenomen wijziging gaan anticiperen en om marktverstorend gedrag en grote overgangskosten te voorkomen, zal de nieuwe premiestelling per 1 januari 2017 gaan gelden voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 vanuit het eigenrisicodragen terugkeren naar het publieke stelsel. In 2016betalen deze werkgevers dan nog wel premie volgens de huidige premiestelling (minimumpremie of sectorpremie).

Ook de nieuwe wijze van afbakenen van het eigenrisicodragerschap (zonder inlooprisico) zal vanaf 1 januari 2017 gaan gelden voor werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager worden (terugwerkende kracht). In 2016 moeten deze werkgevers de WGA-uitkeringen die tot het inlooprisico behoren dan nog wel zelf moeten betalen.

Voor werkgevers die op of voor 1 juli 2015 zijn teruggekeerd naar het publieke stelsel c.q. eigenrisicodrager zijn geworden wil de Minister niets veranderen (eerbiedigende werking).

Het wetsvoorstel zal dit najaar nog bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel staat onder de naam "Wijziging Wet WIA en Wfsv i.v.m. aanpassing gelijkspeelveld WGA” op de lijst van spoedeisende wetsvoorstellen en de Minister heeft de Tweede Kamer verzocht om het wetsvoorstel vóór 20 december 2015 af te handelen. Het gevolg van deze voorgestelde wijziging is dat het WGA-eigenrisicodragen per 1 januari 2017 interessant wordt voor een grote groep (middel)grote werkgevers die daar nu nog van af werden gehouden doordat er al arbeidsongeschikte werknemers waren waarvan de huidige of toekomstige WGA-uitkering als eigenrisicodrager zelf zou moeten worden betaald (inlooprisico), terwijl verzekeraars deze risico’s in beginsel niet wilden verzekeren ("brandend huis”) en forse afkoopsommen verlangden om die risico’s toch over te nemen aangezien zij voor de betreffende uitkeringen wel garant zouden moeten staan. Om per 1 januari 2017 eigenrisicodrager te kunnen worden (voor zowel de werknemers met een vast arbeidscontract als de flexwerkers) moeten deze werkgevers uiterlijk op 1 oktober 2016 een aanvraag bij de belastingdienst indienen. In verband met de advisering en zorgvuldige afweging die daarbij vereist is en (indien van toepassing) in verband met het adviesrecht van de ondernemingsraad, doen werkgevers verstandig aan om daarmee niet tot het laatst te wachten.

Een ander gevolg is dat werkgevers een gewijzigd belang hebben bij het in bezwaar verifiëren en het in bezwaar, beroep of hoger beroep betwisten van beslissingen over WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers.  Werkgevers die eigenrisicodrager zullen worden hebben nog een financieel belang indien en voor zover de beslissingen de hoogte van de gedifferentieerde premie beïnvloeden die nog betaald moet worden totdat men eigenrisicodrager wordt. Daarbij speelt een rol dat het uitbetaalde bedrag van de WGA-uitkering pas twee jaar later de hoogte van de gedifferentieerde premie beïnvloedt. Toch behouden werkgevers nog wel een belang bij de beslissingen over de WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers, ook als deze uiteindelijk niet de hoogte van de gedifferentieerde premie zullen beïnvloeden omdat de werkgever voordien eigenrisicodrager zal worden, aangezien verzekeraars de hoogte van de te betalen premie zullen laten bepalen door een inschatting van het risico voor de toekomst, die voor een belangrijk deel bepaald zal worden door het aantal en het bedrag van de WGA-uitkeringen die in het verleden zijn verstrekt. Verder dient de mogelijkheid onder ogen te worden gezien dat de werkgever uiteindelijk zou kunnen besluiten om toch geen eigenrisicodrager te worden, bijvoorbeeld vanwege de hoogte van de premie die verzekeraars zouden verlangen of vanwege de daarbij te stellen voorwaarden.

Werkgevers die eigenrisicodrager zijn hebben belang bij de beslissingen over de WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers, ondanks dat het de verzekeringsmaatschappij is die die uitkeringen betaalt, omdat de verzekeringsmaatschappij de premie zeker bij grote werkgevers voor een belangrijk deel bepaalt op grond van de in het verleden betaalde WGA-uitkeringen. Bovendien zou de hoogte van de gedifferentieerde premie die moet worden betaald na het eindigen van het eigenrisicodragen mede worden bepaald door de WGA-uitkeringen die tijdens het eigenrisicodragen zijn ontstaan, ook al worden die door de verzekeringsmaatschappij betaald (uitlooprisico).