Bronnen:
Private verzekeraars hebben de
afgelopen jaren grote verliezen gemaakt op de betreffende verzekeringen. In de
brief van de Minister wordt een schadebedrag genoemd van € 1,6 miljard tot en
met 2013. Als oorzaken daarvan worden in de brief genoemd de gebrekkige
kwaliteit van data die verzekeraars tot hun beschikking zouden hebben gehad en
het concurreren op prijs om op die manier marktaandeel te verwerven. Onder
invloed van deze verliezen zijn verzekeraars hun acceptatiebeleid gaan
aanscherpen en hun premies gaan verhogen. Dit heeft er toe geleid dat een groot
aantal werkgevers besloten heeft om het eigenrisicodragen te beëindigen en
terug te keren in het publieke stelsel. Deze werkgevers hebben dat vooral
gedaan vanwege een korte termijn voordeel. Omdat alle WGA-uitkeringen die aan
deze werkgevers moesten worden toegerekend door de verzekeraars werden betaald
(verzekerd uitlooprisico) begonnen deze werkgevers bij het UWV met de minimumpremie
(kleine werkgevers met de sectorpremie en middelgrote werkgevers met een
gewogen gemiddelde van de minimumpremie en de sectorpremie). Omdat er de eerste
twee jaren geen nieuwe WGA-uitkeringen bij zouden komen vanwege de wachttijd
van 104 weken en omdat nieuwe WGA-uitkering en in het publieke stelsel pas na
twee jaar leiden tot verhoging van de gedifferentieerde premie, waren deze
werkgevers verzekerd van betaling van de minimumpremie gedurende de eerste vier
jaar. Daarna zouden nieuwe WGA-uitkeringen opnieuw leiden tot verhoging van de
gedifferentieerde premie, hetgeen dan weer onvoordelig zou zijn omdat de
verhoging van de gedifferentieerde premie veel duurder is dan het bedrag van de
uitkering dat als eigenrisicodrager zou moeten worden betaald.
Verzekeraars zagen zich hierdoor enerzijds geconfronteerd met een grote schadelast die zij nog lange tijd zouden moeten financieren terwijl anderzijds hun verzekerden vanwege dit incidentele financiële voordeel hun verzekeringen beëindigden, waardoor er ook geen nieuwe premies meer binnen kwamen waarmee de verzekeraars hun verliezen uit het verleden zouden kunnen goed maken. De verzekeraars hebben zich daarover bij de Minister beklaagd en de Minister heeft nu maatregelen aangekondigd die een einde moeten maken aan dit incidentele voordeel dat in de ogen van de Minister het gelijke speelveld tussen private verzekeraars in het UWV bemoeilijkt.
In zijn brief kondigt de Minister de
volgende maatregelen aan:
Deze maatregelen hebben tot gevolg
dat het niet meer financieel interessant is om het eigenrisicodragen te
beëindigen uitsluitend vanwege het incidentele voordeel dat in het publieke stelsel
in de eerste vier jaar de minimumpremie wordt betaald. Voortaan betalen
werkgevers die terugkeren in het publieke stelsel immers een gedifferentieerde
premie die gebaseerd is op de uitbetaalde WGA-uitkeringen, ook als die niet ten
laste zijn gekomen van de Werkhervattingskas omdat ze betaald zijn door (de
verzekeraar van) de werkgever als eigenrisicodrager. Omdat die
gedifferentieerde premie voor grote werkgevers doorgaans veel hoger is dan het
bedrag van de uitkering is dat voor hen waarschijnlijk een onvoordelige optie.
Anderzijds hebben deze maatregelen
tot gevolg dat eigenrisicodragen nu ook interessant wordt voor werkgevers die
vanwege reeds lopende WGA-uitkeringen (die bij een overstap naar
eigenrisicodragen door de werkgever zelf zouden moeten betaald en die in de
praktijk door verzekeraars qua risico als een "brandend huis” werden gezien en
daardoor moesten worden afgekocht met een afkoopsom) tot nu toe feitelijk niet
de mogelijkheid hadden om eigenrisicodragers te worden. Te verwachten is dan
ook dat het aantal eigenrisicodragers hierdoor zal toenemen.
Grote winnaars zijn de werkgevers
die al zijn overgestapt van het eigenrisicodragen naar het publieke stelsel:
enerzijds hebben zij vier jaar lang het voordeel van betaling van de minimumpremie
genoten en anderzijds hoeven zij bij een overstap naar het eigenrisicodragen na
die vier jaar nu ook niet zelf de WGA-uitkeringen te betalen van de werknemers
die in die eerste vier jaar arbeidsongeschikt zijn geworden, terwijl zij dat
nadeel op lange termijn aanvankelijk voor lief hadden genomen vanwege het
voordeel van vier jaar lage premie op de korte termijn.
In een brief aan de Tweede Kamer van
7 september 2015 erkent de Minister dat ook deze werkgevers niet geconfronteerd
zullen worden met een inlooprisico als zij opnieuw eigenrisicodrager worden. De
Minister geeft aan dat dit ook geldt voor de werkgevers die op of na 1 juli
2015 gestopt zijn met eigenrisicodragen en zelfs dat de bepaling van artikel 40
lid 3 Wet financiering sociale verzekeringen (volgens welke een werkgever die
het eigenrisicodragen heeft beëindigd gedurende de eerste drie jaren daarna
geen toestemming krijgt om weer eigenrisicodrager te worden) niet geldt indien
het eigenrisicodragen is geëindigd vanwege het van rechtswege eindigen van de
garantieverklaring. De minister erkent dat een ongewenst effect optreedt wanneer
werkgevers in 2016 naar het UWV terugkeren en in 2017 weer voor eigenrisicodragerschap
kiezen omdat zij dan profiteren van een jaar de lage minimumpremie terwijl zij
in 2017 de lasten van de werknemers die in 2016 ziek zijn geworden bij het UWV
achterlaten, maar de minister ziet geen oplossing voor dit ongewenste effect,
omdat het UWV dan langere tijd twee verschillende premiesystemen naast elkaar
zou moeten hanteren, wat complex is en technisch niet uitvoerbaar. Voor
werkgevers die eigenrisicodrager zijn en die de mogelijkheid hebben om de
overeenkomst met hun verzekeraar te beëindigen, staat daardoor de deur
wagenwijd open voor het behalen van een eenmalig incidenteel voordeel in 2016.
Let op: In een brief van 21 september 2015 aan de Tweede Kamer heeft de Minister medegedeeld dat hij alsnog maatregelen gaat nemen om te voorkomen dat werkgevers het bovengenoemde incidentele voordeel behalen, en wel door per 1 januari 2016 een wetswijziging door te voeren waardoor ook werkgevers waarvan het eigenrisicodragen is geëindigd door de intrekking van de garantie de eerstvolgende drie jaar geen eigenrisicodrager kunnen worden.
De Minister wil de voorgenomen
wijziging per 1 januari 2017 invoeren, zodat de wijziging tegelijkertijd in
werking zal treden met de mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden voor de
WGA-uitkeringen van flexwerkers.
Teneinde te voorkomen dat werkgevers
op de voorgenomen wijziging gaan anticiperen en om marktverstorend gedrag en
grote overgangskosten te voorkomen, zal de nieuwe premiestelling per 1
januari 2017 gaan gelden voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 vanuit
het eigenrisicodragen terugkeren naar het publieke stelsel. In 2016betalen deze werkgevers dan nog wel premie volgens de huidige premiestelling
(minimumpremie of sectorpremie).
Ook de nieuwe wijze van afbakenen
van het eigenrisicodragerschap (zonder inlooprisico) zal vanaf 1 januari
2017 gaan gelden voor werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager worden
(terugwerkende kracht). In 2016 moeten deze werkgevers de
WGA-uitkeringen die tot het inlooprisico behoren dan nog wel zelf moeten
betalen.
Voor werkgevers die op of voor 1
juli 2015 zijn teruggekeerd naar het publieke stelsel c.q. eigenrisicodrager
zijn geworden wil de Minister niets veranderen (eerbiedigende werking).
Het wetsvoorstel zal dit najaar nog
bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel staat onder de naam
"Wijziging Wet WIA en Wfsv i.v.m. aanpassing gelijkspeelveld WGA” op de lijst
van spoedeisende wetsvoorstellen en de Minister heeft de Tweede Kamer verzocht
om het wetsvoorstel vóór 20 december 2015 af te handelen. Het gevolg van deze voorgestelde
wijziging is dat het WGA-eigenrisicodragen per 1 januari 2017 interessant wordt
voor een grote groep (middel)grote werkgevers die daar nu nog van af werden
gehouden doordat er al arbeidsongeschikte werknemers waren waarvan de huidige
of toekomstige WGA-uitkering als eigenrisicodrager zelf zou moeten worden
betaald (inlooprisico), terwijl verzekeraars deze risico’s in beginsel niet
wilden verzekeren ("brandend huis”) en forse afkoopsommen verlangden om die
risico’s toch over te nemen aangezien zij voor de betreffende uitkeringen wel
garant zouden moeten staan. Om per 1 januari 2017 eigenrisicodrager te kunnen
worden (voor zowel de werknemers met een vast arbeidscontract als de
flexwerkers) moeten deze werkgevers uiterlijk op 1 oktober 2016 een aanvraag
bij de belastingdienst indienen. In verband met de advisering en zorgvuldige
afweging die daarbij vereist is en (indien van toepassing) in verband met het
adviesrecht van de ondernemingsraad, doen werkgevers verstandig aan om daarmee
niet tot het laatst te wachten.
Een ander gevolg is dat werkgevers
een gewijzigd belang hebben bij het in bezwaar verifiëren en het
in bezwaar, beroep of hoger beroep betwisten van beslissingen over
WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers. Werkgevers die eigenrisicodrager
zullen worden hebben nog een financieel belang indien en voor zover de
beslissingen de hoogte van de gedifferentieerde premie beïnvloeden die nog
betaald moet worden totdat men eigenrisicodrager wordt. Daarbij speelt een rol
dat het uitbetaalde bedrag van de WGA-uitkering pas twee jaar later de hoogte
van de gedifferentieerde premie beïnvloedt. Toch behouden werkgevers nog wel
een belang bij de beslissingen over de WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers,
ook als deze uiteindelijk niet de hoogte van de gedifferentieerde premie zullen
beïnvloeden omdat de werkgever voordien eigenrisicodrager zal worden, aangezien
verzekeraars de hoogte van de te betalen premie zullen laten bepalen door een
inschatting van het risico voor de toekomst, die voor een belangrijk deel
bepaald zal worden door het aantal en het bedrag van de WGA-uitkeringen die in
het verleden zijn verstrekt. Verder dient de mogelijkheid onder ogen te worden
gezien dat de werkgever uiteindelijk zou kunnen besluiten om toch geen
eigenrisicodrager te worden, bijvoorbeeld vanwege de hoogte van de premie die
verzekeraars zouden verlangen of vanwege de daarbij te stellen voorwaarden.
Werkgevers die eigenrisicodrager
zijn hebben belang bij de beslissingen over de WGA-uitkeringen van (ex-)
werknemers, ondanks dat het de verzekeringsmaatschappij is die die uitkeringen
betaalt, omdat de verzekeringsmaatschappij de premie zeker bij grote werkgevers
voor een belangrijk deel bepaalt op grond van de in het verleden betaalde
WGA-uitkeringen. Bovendien zou de hoogte van de gedifferentieerde premie die
moet worden betaald na het eindigen van het eigenrisicodragen mede worden
bepaald door de WGA-uitkeringen die tijdens het eigenrisicodragen zijn
ontstaan, ook al worden die door de verzekeringsmaatschappij betaald
(uitlooprisico).