Verzekeringsplicht directeuren-minderheidsaandeelhouders: is de management-overeenkomst een arbeidsovereenkomst?

Jaar en kwartaal
2019, 2e kwartaal
Nummer
7

Bronnen:


De laatste maanden zijn meerdere rechterlijke uitspraken gedaan over de verzekeringsplicht van de directeur-minderheidsaandeelhouder die via een managementovereenkomst met zijn holding werkt voor de werkmaatschappij waarin hij (indirect) een minderheid van het aandelenkapitaal houdt.
 
De beoordeling of sprake is van verzekeringsplicht ingevolge de werknemersverzekeringswetten vindt plaats op grond van de beoordeling of sprake is van een dienstbetrekking (artikel 3 Ziektewet, artikel 3 Werkloosheidswet en artikel 8 Wet inkomen naar arbeidsvermogen jo. artikel 3 ZW).
 
Is dat niet het geval dan kan nog sprake zijn van verzekeringsplicht op grond van een fictieve dienstbetrekking (artikel 4 en 5 Ziektewet, artikel en 5 WW en artikel 8 WIA jo. artikel 4 en 5 ZW). Daarentegen kan ook indien sprake is van een dienstbetrekking de verzekeringsplicht toch weer uitgezonderd zijn op grond van het bepaalde in artikel 6 ZW, 6 WW of artikel 8 WIA jo. artikel 6 ZW.
 
Eén van de uitzonderingen betreft de directeur-grootaandeelhouder ("dga”). De dga is in artikel 6 lid 1 onder d ZW, artikel 6 lid 1 onder d WW en artikel 6 WIA jo. artikel 6 lid 1 onder d ZW uitgezonderd van de verzekeringsplicht.
 
Van een dienstbetrekking is sprake als tussen partijen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bestaat. Daartoe is vereist dat (1) een verplichting bestaat om de overeengekomen werkzaamheden persoonlijk te verrichten, (2) een verplichting bestaat om voor die arbeid loon te betalen en (3) tussen partijen een gezagsverhouding bestaat, waarvan sprake is als de ene partij bevoegd is de andere partij instructies te geven en de andere partij gehouden is die instructies op te volgen. Of sprake is van een gezagsverhouding dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij het niet zo is dat er één omstandigheid is die met zich meebrengt dat van een dienstbetrekking sprake is of juist niet. Het gaat altijd om de weging van alle omstandigheden van het geval in zijn geheel.
 
De beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht geschiedt op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad allereerst op grond van de bedoeling van partijen, maar als de feitelijke uitvoering wijst op een andere kwalificatie van de arbeidsverhouding (wel een arbeidsovereenkomst of juist niet) dan die welke partijen daaraan bedoeld hebben te geven, dan moet van die andere kwalificatie worden uitgegaan.
 
Van een uitzondering van het bestaan van verzekeringsplicht vanwege het feit dat de werknemer een dga is, is sprake als zich één van de gevallen voordoet die op grond van artikel 6 lid 5 ZW, artikel 6 lid 4 WW of artikel 8 WIA jo. artikel 6 lid 5 ZW zijn aangewezen in artikel 2 van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016.
 
Bij de beoordeling van de verzekeringsplicht van de dga is de uitspraak van de Hoge Raad (belastingkamer) van 23 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9295 van belang. In zijn uitspraak van 23 maart 2013 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
  1. Bij de vraag of tussen een rechtspersoon en een natuurlijk persoon een gezagsverhouding bestaat, is niet van belang wie deel uitmaken van het orgaan van de rechtspersoon dat de instructies aan de natuurlijke persoon kan geven. Bij deze beoordeling is daarom niet van belang of materieel sprake is van een gezagsverhouding.
  2. Als een statutaire bestuurder werkzaam is voor een B.V. en zich daarbij verbonden heeft om arbeid tegen loon te verrichten, is daarom sprake van een arbeidsovereenkomst, ook als die bestuurder in de algemene vergadering van de B.V. doorslaggevende zeggenschap heeft (en dus kan voorkomen dat hij wordt ontslagen).
  3. De arbeidsovereenkomst tussen een B.V. en een statutaire bestuurder wordt echter bij wijze van uitzondering niet aangemerkt als een dienstbetrekking (en dus is geen sprake van verzekeringsplicht) indien sprake een dga. De vraag waarin sprake is van een dga moet worden beantwoord aan de hand van artikel 2 Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016. Is op grond van toetsing aan artikel 2 Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 geen sprake van een dga, dan is er geen ruimte om de arbeidsverhouding van de bestuurder desondanks niet als een dienstbetrekking te beschouwen vanwege het ontbreken van een materiële gezagsverhouding (immers: geen materiële toetsing, zie hierboven onder 2).

Indien een statutaire bestuurder geen dga is maar een minderheidsaandeelhouder, dan is deze bestuurder dus verplicht verzekerd zonder dat daar een materiële beoordeling aan te pas komt van de vraag of sprake is van een gezagsverhouding.

Indien echter niet de dga bestuurder is maar diens vennootschap (holding), in welk geval tussen de werkmaatschappij en de holding doorgaans een managementovereenkomst is gesloten, wordt aan toetsing aan de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 niet toegekomen. Ook is dan geen sprake van een "werknemer”, tenzij vastgesteld zou kunnen worden dat de dga van de holding in feite als werknemer zou moeten worden beschouwd.

In de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 15 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:98 was dat door de belastinginspecteur echter volstrekt onvoldoende vastgesteld. Het enkele feit dat de doorbetaald loon regeling werd toegepast oordeelde het hof in elk geval daartoe onvoldoende.

Ook in de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:918 was dat volgens de rechtbank niet aangetoond.

In de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 15 maart 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1115 werd daarentegen wel aangenomen dat de managementovereenkomst in feite een dienstbetrekking is. Dat standpunt baseert de rechtbank op de volgende feiten:

de werkzaamheden van de holding niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkmaatschappij konden worden uitgevoerd door een ander dan de minderheidsaandeelhouder;

een maandvergoeding is afgesproken op basis van 40 uur per week;

de managementvergoeding gedurende 12 maanden wordt doorbetaald bij ziekte van de minderheidsaandeelhouder;

de managementovereenkomst komt te vervallen als de minderheidsaandeelhouder geen aandeelhouder van de holding meer is of bij overlijden van de minderheidsaandeelhouder;

voor de minderheidsaandeelhouder een concurrentiebeding gold;

de werkmaatschappij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af zou sluiten.

Uit deze feiten leidde de rechtbank af dat de werkmaatschappij in feite alleen een overeenkomst met de minderheidsaandeelhouder wilde aangaan.

Bepalend voor de verzekeringsplicht van de minderheidsaandeelhouder is aldus of de managementovereenkomst tussen de holding en de werkmaatschappij op grond van de feiten en omstandigheden van het geval als een arbeidsovereenkomst tussen de werkmaatschappij en de minderheidsaandeelhouder kan worden gezien.