Wanneer is reistijd arbeidstijd?

Jaar en kwartaal
2016, 1e kwartaal
Nummer
2


Bronnen:

  • arrest van het Hof van Justitie EU 10 september 2015, zaak C-266/14 (CC.OO./Tyco), www.curia.europa.eu, ECLI:EU:C:2015:578
  • artikel 2, punt 1 van de Arbeidstijdenrichtlijn(Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9))

In een arrest van 10 september 2015 heeft het Hof van Justitie EU zich uitgesproken over de vraag of de reistijd die een werknemer besteedt om vanaf zijn woonplaats te reizen naar de locatie van een klant waar hij zijn werkzaamheden dient te gaan verrichten en de reistijd vanaf de locatie van die klant terug naar huis, als arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn van de Europese Unie dient te worden beschouwd.

Het Hof van Justitie deed deze uitspraak in een Spaanse zaak van een vakbond (CC.OO) tegen Tyco. Tyco is een bedrijf dat zich bezighoudt met het installeren en onderhouden van beveiligingssystemen, met name systemen voor inbraakdetectie en -preventie. Technische medewerkers van Tyco moesten installatie- en onderhoudswerkzaamheden verrichten aan de beveiligingsapparatuur in woningen en op industriële en commerciële locaties in een bepaald rayon. Aan hen werd daartoe een bedrijfsauto ter beschikking gesteld. De afstanden tussen de woonplaats van deze werknemers en de locaties waar zij hun werkzaamheden dienden te verrichten, liepen sterk uiteen en konden soms oplopen tot boven de 100 kilometer en bij druk verkeer tot drie uur.

Voorheen reisden de werknemers vanuit een regionaal kantoor naar de klanten, maar Tyco had deze regionale kantoren gesloten, waarna de werknemers vanuit hun woonplaats moesten reizen naar een locatie die een dag tevoren aan hen werd opgegeven via een applicatie op hun mobiele telefoon. Tyco wenste als arbeidstijd slechts te beschouwen de tijd die verstrijkt tussen het tijdstip waarop werknemers op de locatie van de eerste klant van de dag aankwamen en het tijdstip waarop zij de locatie van de laatste klant van de dag verlieten. Voordat de regionale kantoren werden gesloten, werd de dagelijkse arbeidstijd berekend vanaf het moment waarop de werknemers op die kantoren aankwamen om de hen ter beschikking gestelde bedrijfsauto op te halen en de lijst van de te bezoeken klanten en de route in ontvangst te nemen. De arbeidstijd eindigde dan weer op het moment waarop zij ‘s avonds op die kantoren aankwamen om hun auto achter te laten.

De Spaanse rechter had aan het Hof van Justitie een prejudiciële vraag gesteld die aan de orde stelde of de reistijd van de woonplaats van de werknemer naar de eerste klant en de reistijd van de laatste klant naar de woonplaats van de werknemer al dan niet als arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn moest worden beschouwd.

Het Hof van Justitie stelt voorop dat de Arbeidstijdenrichtlijn bijzonder belangrijke voorschriften van sociaal recht van de Europese Unie bevat, die gelden als een minimumnorm ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van alle werknemers in de Europese Unie. Het begrip "arbeidstijd” in de Arbeidstijdenrichtlijn dient daarom te worden uitgelegd volgens het recht van de Europese Unie zoals dat blijkt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie en niet volgens de regels van nationaal recht.

Als arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn wordt volgens artikel 2 punt 1 beschouwd: "de tijd waarin de werknemer werkzaam is (1), ter beschikking van de werkgever staat (2) en zijn werkzaamheden of functie uitoefent (3), overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken”. Alles wat niet als arbeidstijd wordt beschouwd, wordt volgens de Arbeidstijdenrichtlijn als rusttijd beschouwd. De begrippen "arbeidstijd” en "rusttijd” sluiten elkaar derhalve uit.

Tyco had gesteld dat de werknemers tijdens de reistijd woonplaats-klant niet "hun functie uitoefenen” (3), maar het Hof van Justitie is van mening dat de reistijd noodzakelijk is om de technische werkzaamheden bij de klanten te kunnen uitvoeren en wijst er ook op dat de reistijd tussen het regionale kantoor en de klant voorheen door Tyco ook als arbeidstijd werd beschouwd.

Met betrekking tot het element "ter beschikking van de werkgever staan” (2), wijst het Hof van Justitie er op dat een werknemer ter beschikking van zijn werkgever staat als hij in een situatie wordt gebracht waarin hij juridisch verplicht is de instructies van zijn werkgever te volgen en zijn werkzaamheden voor de werkgever uit te oefenen. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat werknemers minder snel geacht worden ter beschikking van de werkgever te staan naarmate zij meer mogelijkheden hebben om hun tijd vrijer te besteden en zich met hun eigen zaken bezig te houden. Weliswaar waren de werknemers in kwestie vrij om de route naar de klant zelf te bepalen en hun reistijd te organiseren zoals zij het zelf wilden, maar het Hof van Justitie wijst er op dat deze vrijheid ook reeds bestond vóór de sluiting van de regionale kantoren toen de reistijd nog als arbeidstijd werd beschouwd. Beslissend was echter dat de werknemers tijdens de reistijd niet vrij over hun tijd konden beschikken en zich niet met hun eigen zaken konden bezighouden. Zij stonden dus ter beschikking van de werkgever.

 Het Hof van Justitie oordeelde ook dat was voldaan aan het derde element van de definitie van het begrip "arbeidstijd”, namelijk dat de werknemer aanwezig moest zijn op het werk (1). Omdat de werknemers in kwestie niet langer een vaste werkplek hadden, moest er volgens het Hof van uit worden gegaan dat de werknemers ook tijdens de reis op het werk aanwezig waren, aangezien het reizen wezenlijk was verbonden met de hoedanigheid van die werknemers.

Bij zijn oordeel acht het Hof van Justitie van belang dat de werknemers door de afschaffing van de regionale kantoren niet langer de mogelijkheid hadden om de afstand tussen hun woonplaats en de plaats waar hun werkdag gewoonlijk begint en eindigt, vrij te kiezen. De gevolgen van de keuze van een werkgever om die regionale kantoren te sluiten, dienen volgens het Hof voor rekening van de werkgever te blijven.

Het Hof wijst er uitdrukkelijk op dat de Arbeidstijdenrichtlijn alleen bepaalt wat binnen de grenzen van de Arbeidstijdenrichtlijn als "arbeidstijd” moet worden beschouwd en dat de vraag op welke wijze deze arbeidstijd dient te worden beloond, een vraag is die dient te worden beantwoord aan de regels van nationaal recht.

Waar de Nederlandse Arbeidstijdenwet in navolging van de Arbeidstijdenrichtlijn een maximale arbeidstijd toestaat van (gemiddeld) 48 uur per week, moet de tewerkstelling van de werknemer inclusief de reistijd woonplaats-klant derhalve worden beperkt tot (gemiddeld) 48 uur per week. De aldus maximaal (gemiddeld) te werken 48 uur moeten worden beloond binnen de grenzen van de Wet minimumloon en minimumvakantie-bijslag (WML) en van de toepasselijke CAO.  Daarbij is van belang dat het recht op minimumloon op grond van artikel 8 WML per maand, per week of per dag geldt en niet per uur en dat artikel 12 lid 2 WML bepaalt dat uitgegaan moet worden van de normale arbeidsduur, zijnde de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een normale arbeidsduur te vormen. Of en in hoeverre recht bestaat op vergoeding van overuren is afhankelijk van de inhoud van de arbeidsovereenkomst en/of de toepasselijke CAO.