Brief van Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan Tweede Kamer van 7 juni 2013, Tweede Kamer vergaderjaar
2012-2013, 32716, nummer 16.
Brief van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 20 februari 2015, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2014-2015, 29544, nr. 589
Besluit van 13 april 2015 tot wijziging van het
Besluit van 13 oktober 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters
(Staatsblad 2012 nummer 483) en het Besluit van 10 december 2014 tot
vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015
(Staatsblad 2015, nummer 516), Staatsblad 2015, nummer 151
Brief van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 22 juni 2015, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2014-2015, 32716, nr. 18
Brief van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 7 september 2015, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2014-2015, 32716, nr. 20
Brief van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 22 september 2015, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2014-2015, 32716, nr. 21
Wetsvoorstel van 9 november 2015 "Wijziging van
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet financiering sociale
verzekeringen en enkele andere wetten in verband met verbetering van de hybride
markt van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wet
verbetering hybride markt WGA), nummer 34336
De regering heeft bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel
ingediend dat er toe strekt het gelijke speelveld te bevorderen dat dient te
bestaan tussen enerzijds het UWV en anderzijds private verzekeraars als het gaat
om het risico van werkgevers betreffende de betaling van WGA-uitkeringen aan
(ex-) werknemers.
In het zogenaamde "hybride stelsel” hebben de werkgevers de
keuze tussen het betalen aan de belastingdienst van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas (waarvan de hoogte voor middelgrote en grote werkgevers
wordt beïnvloed door de WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers) dan wel het zelf
betalen van de betreffende WGA-uitkeringen, in welk geval werkgevers in de
praktijk verplicht zijn dit risico te verzekeren bij private verzekeraars.
Dit hybride stelsel gaat uit van concurrentie tussen het UWV
en private verzekeraars die elkaar scherp moeten houden, voor wat betreft de
re-integratie van arbeidsongeschikte werknemers. Evenwel bestaan belangrijke
verschillen tussen de "publieke verzekering” en de "private verzekering”.
Het
belangrijkste verschil is dat de gedifferentieerde premie die in het publieke
stelsel betaald moet worden, gebaseerd is op het zogenaamde
"omslagstelsel”. Daarbij worden de uitkeringen van een bepaald jaar
bekostigd uit de premies van dat jaar. Private verzekeraars moeten hun premies
echter vaststellen op grond van het "rentedekkingsstelsel”. Daarbij worden
de uitkeringen van een bepaald jaar bekostigd uit de premies van het jaar
waarin de werknemer arbeidsongeschikt is geworden. Private verzekeraars zijn
daardoor in het nadeel doordat zij ook toekomstige uitkeringen uit de premie
moeten kunnen betalen. De premie moet dan dus hoger zijn. Het verschil in
financiering van de uitkeringen betekent ook dat de hoogte van de premie in het
publieke stelsel wordt bepaald door risico’s uit het verleden (die namelijk hebben
geleid tot een uitkering in het heden) terwijl de hoogte van de premie in het
private stelsel wordt bepaald door een inschatting van het risico in de
toekomst. Vanwege het verschil in financieringsstelsel zal de premie van
private verzekeraars in het begin hoger zijn. In de eerste jaren is daarom de
publieke premie kunstmatig verhoogd geweest met een "rentehobbelopslag” om
private verzekeraars toch in staat te stellen met het UWV te concurreren.
Andere verschillen tussen beide systemen zijn dat:
private
verzekeraars kunnen zelf de duur van het contract bepalen en het
UWV niet;
private
verzekeraars kunnen extra diensten aanbieden die effect kunnen
hebben op de premie en het UWV niet;
private
verzekeraars hebben geen acceptatieplicht en het UWV wel;
private
verzekeraars hebben de mogelijkheid om hun producten onder de aandacht
van werkgevers te brengen en het UWV niet;
private
verzekeraars maken kosten van acquisitie en het UWV niet.
Ondanks deze verschillen is een zo veel mogelijk gelijk
speelveld tussen UWV en private verzekeraars vereist om het hybride stelsel te
laten functioneren. Als gevolg van recente ontwikkelingen was sprake van een
afname van dit gelijke speelveld.
Private verzekeraars hebben de afgelopen jaren grote
verliezen gemaakt op de betreffende verzekeringen (€ 1,6 miljard tot en met
2013). Onder invloed van deze verliezen zijn verzekeraars hun acceptatiebeleid
gaan aanscherpen en hun premies gaan verhogen. Dit heeft er toe geleid dat een
groot aantal werkgevers besloten heeft om het eigenrisicodragen te beëindigen
en terug te keren in het publieke stelsel. Deze werkgevers hebben dat vooral
gedaan vanwege een voordeel op korte termijn. Omdat alle WGA-uitkeringen die
aan deze werkgevers moesten worden toegerekend door de verzekeraars werden
betaald (verzekerd "uitlooprisico”, ook wel aangeduid als "private
staartlasten”) begonnen deze werkgevers bij het UWV met de minimumpremie
(kleine werkgevers met de sectorpremie en middelgrote werkgevers met een
gewogen gemiddelde van de minimumpremie en de sectorpremie). Omdat er de eerste
twee jaren geen nieuwe WGA-uitkeringen bij zouden komen vanwege de wachttijd
van 104 weken en omdat nieuwe WGA-uitkering en in het publieke stelsel pas na
twee jaar leiden tot verhoging van de gedifferentieerde premie, waren deze
werkgevers verzekerd van betaling van de minimumpremie gedurende de eerste vier
jaar. Daarna zouden nieuwe WGA-uitkeringen opnieuw leiden tot verhoging van de
gedifferentieerde premie, hetgeen dan weer onvoordelig zou zijn omdat de
verhoging van de gedifferentieerde premie veel duurder is dan het bedrag van de
uitkering dat als eigenrisicodrager zou moeten worden betaald.
In het wetsvoorstel worden daarom maatregelen getroffen om
het gelijke speelveld te verbeteren. Het gaat dan om:
de financiering van de zogenaamde "publieke
staartlasten”, zijnde de lasten die publiek verzekerde werkgevers bij een overstap
naar eigenrisicodragen hebben als gevolg van WGA-uitkeringen van (ex-)
werknemers waarvan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid lag vóór de datum
van ingang van het eigenrisicodragen (het zogenaamde "inlooprisico”);
de introductie in het publieke stelsel van een
terugkeerpremie voor middelgrote en grote werkgevers die het eigenrisicodragen
beëindigen en terugkeren in het publieke stelsel.
bij overstap van publieke stelsel
naar eigenrisicodragen: publieke staartlasten (inlooprisico)
Thans bepaalt de wet (artikel 82 lid
1 WIA) dat de werkgever die eigenrisicodrager wordt ook de WGA-uitkeringen moet
betalen van de (ex-) werknemers die al arbeidsongeschikt waren toen de
werkgever eigenrisicodrager werd, althans voor zover zij op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid
tot de werkgever in dienstbetrekking stonden. Dit wordt het "inlooprisico”
genoemd. Daarmee waren de zogenaamde "staartlasten” van het publieke stelsel
privaat gefinancierd. Dit inlooprisico vormt een belangrijke belemmering voor
werkgevers die eigenrisicodrager wilden worden. Verzekeraars willen het risico
van betaling van de WGA-uitkering aan (ex-) werknemers die al enige tijd
arbeidsongeschikt zijn of die al een WGA-uitkering hebben niet verzekeren
("brandend huis”) en omdat zij daar desondanks wel garant voor moeten staan vragen
zij forse afkoopsommen of premietoeslagen alvorens een verzekering te sluiten
en de daarbij behorende garantie te stellen.
Het wetsvoorstel bepaalt dat het
inlooprisico voortaan door het UWV wordt gedragen (zoals reeds het geval is
voor kleine werkgevers en deels voor middelgrote werkgevers). Bij een overstap
naar eigenrisicodragen behoeft de werkgever alleen de WGA-uitkeringen zelf te betalen
van de (ex-) werknemers die arbeidsongeschikt zijn geworden nadat de werkgever
eigenrisicodrager is geworden (artikel 82 lid 1 WIA, nieuw). De publieke
staartlasten worden daarmee publiek verzekerd.
Voorheen waren vooral (middel)grote werkgevers
die geen (langdurig) arbeidsongeschikten hadden kandidaat waren om een overstap
naar eigenrisicodragen te overwegen, omdat voor hen een overstap naar
eigenrisicodragen niet gehinderd werd door bestaande arbeidsongeschiktheidsgevallen
en zij meestal een gunstige premie bij een private verzekeraar konden krijgen
waarmee zij voor de toekomst gevrijwaard bleven van een enorme stijging van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die het gevolg zou zijn van de
latere toekenning van een WGA-uitkering aan een (ex-) werknemer. Na deze
wijziging zijn echter met name (middel)grote werkgevers die juist wel te maken
hebben met een als gevolg van de aan een (ex-) werknemer toegekende
WGA-uitkering verhoogd vastgestelde gedifferentieerde premie Werkhervattingskas
kandidaat om een overstap naar eigenrisicodragen te overwegen. Zij kunnen immers
de lasten van de reeds toegekende WGA-uitkering bij het UWV achterlaten als zij
eigenrisicodrager worden.
bij overstap van
eigenrisicodragen naar publieke stelsel: private staartlasten (uitlooprisico)
Het Besluit Wfsv zal aldus worden gewijzigd dat de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die werkgevers aan de
belastingdienst betalen nadat zij het eigenrisicodragen hebben beëindigd, wordt
vastgesteld op basis van de totale historische WGA-lasten (ongeacht of deze
lasten zijn ontstaan toen de werkgever eigenrisicodrager was of publiek
verzekerd was). Werkgevers blijven daarnaast verplicht om de WGA-uitkeringen te
blijven betalen van de (ex-) werknemers die al arbeidsongeschikt waren geworden
voordat de werkgever het eigenrisicodragen beëindigde (uitlooprisico), hetgeen
in de praktijk betekent dat verzekeraars deze uitkeringen dienen te blijven
betalen. De private staartlasten blijven dus daarnaast privaat verzekerd.
Deze wijziging betekent dat werkgevers die eigenrisicodrager
zijn weliswaar op enig moment dat eigenrisicodragen weer kunnen beëindigen,
maar dat zij dan na terugkeer in het publieke stelsel een gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas betalen die wordt vastgesteld met inachtneming van de
WGA-uitkeringen die twee jaar eerder zijn uitbetaald aan (ex-) werknemer). Voor
grote werkgevers betekent dit bij de huidige premiestelling van het UWV waarschijnlijk
dat de werkgever bij het UWV een (nog) hogere premie betaalt dan aan zijn eigen
verzekeraar. Grote werkgevers zullen in de praktijk daarom naar verwachting
vaak afhankelijk zijn van private verzekeraars en de door hen geboden
premiestelling.
Samenvoeging WGA-vast en WGA-flex
Thans wordt nog onderscheid gemaakt tussen het WGA-vast
risico (waarvoor de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen moet
worden betaald tenzij de werkgever eigenrisicodrager is) en het WGA-flex risico
(waarvoor de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen sowieso moet
worden betaald omdat eigenrisicodragen tot 1 januari 2017 niet mogelijk is).
Het onderscheid hangt af van de vraag of de (ex-) werknemer al dan niet vanuit
de Ziektewet een WGA-uitkering heeft aangevraagd, maar per 1 januari 2017 wordt
dat onderscheid niet meer gemaakt. De werkgever betaalt dan een
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas aan het UWV voor alle
WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers tenzij de werkgever eigenrisicodrager is
voor al deze WGA-uitkeringen. Uitgezonderd waren en blijven echter de
WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers die een Ziektewetuitkering ontvangen
(artikel 82 lid 6 en 7 WIA):
op grond van artikel 29 lid 2 onderdeel e ZW
(orgaandonatie);
op grond van artikel 29a ZW
(arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap of bevalling);
op grond van artikel 29b ZW (no risk-polis van
"arbeidsgehandicapte werknemer”)
op grond van artikel 29d ZW (langdurig werkloze
oudere werknemer);
in aansluiting op een WAZ-uitkering;
in aansluiting op een Wajong-uitkering of in
aansluiting op een periode waarin recht op grond van de wet Wajong recht
bestond op arbeidsondersteuning;
aan een werknemer die naar de dienstbetrekking
waaruit de uitkering is ontstaan, is toegeleid door het college van B&W op
grond van artikel 7 lid 1 onderdeel a Participatiewet en waarbij bij ziekte van
die werknemer de mogelijkheid tot vergoeding als bedoeld in artikel 8a lid 2
onderdeel b Participatiewet (oud, tekst per 31 december 2015) van toepassing
was.
Beëindigen/eindigen
eigenrisicodragen en driejaarstermijn
In artikel 40 lid 4 Wet financiering
sociale verzekeringen (Wfsv) is bepaald dat een werkgever geen toestemming
krijgt om eigenrisicodrager te worden binnen drie jaar nadat het eigenrisicodragen
is beëindigd. Ingevolge artikel 40 lid 10 onder b Wfsv wordt het
eigenrisicodragen door de belastingdienst per 1 januari of per 1 juli op
aanvraag van de werkgever (tenminste dertien weken tevoren in te dienen) beëindigd.
Evenwel bepaalt artikel 40 lid 10 onder a Wfsv dat het eigenrisicodragen eindigt
met ingang van de dag waarop de garantie wordt ingetrokken. Op grond hiervan was
de praktijk gegroeid om geen aanvraag voor het beëindigen van het
eigenrisicodragen in te dienen, maar het eigenrisicodragen te laten eindigen
doordat de verzekeraar na het eindigen van de verzekering de garantie introk.
Het voordeel daarvan was dan dat de werkgever ook binnen drie jaar daarna weer
opnieuw eigenrisicodrager kon worden. Het wetsvoorstel maakt een einde aan het
onderscheid tussen "eindigen” en beëindigen” van het eigenrisicodragen voor wat
betreft het wel of niet gelden van de driejaarstermijn, door te bepalen dat de
werkgever ook geen eigenrisicodrager kan worden binnen drie jaar nadat het
eigenrisicodragen eindigt.
Invoering
De wijziging van de financiering van publieke staartlasten
(vervallen van inlooprisico) en de invoering van een terugkeerpremie voor
werkgevers die na eigenrisicodragen terugkeren in het publieke stelsel zullen per
1 januari 2017 in werking treden.
De samenvoeging van het WGA-vast en het WGA-flex risico was
bij Koninklijk Besluit van 13 april 2015 ook al tot die datum uitgesteld nadat
de Minister dit al in een brief aan de Tweede Kamer van 20 februari 2015 had
aangekondigd.
In een brief aan de Tweede Kamer van
7 september 2015 had de Minister bevestigd dat de driejaarstermijn van artikel
40 lid 4 Wfsv niet geldt indien het eigenrisicodragen eindigt door de
intrekking van de garantie. De Minister had in die brief ook bevestigd dat
werkgevers die in 2016 het eigenrisicodragen zouden beëindigen en in 2017 weer
eigenrisicodrager zouden worden de WGA-lasten van werknemers die in 2016
arbeidsongeschikt zouden worden bij het UWV konden achterlaten. Daarmee had de
Minister voor werkgevers die al eigenrisicodrager waren de deur wagenwijd open
gezet om dat eigenrisicodragen te beëindigen, in 2016 bij het UWV de
minimumpremie te betalen en om daarna in 2017 weer eigenrisicodrager te worden
met achterlating van de schadelast van het jaar 2016 bij het UWV, ook al gaf de
Minister ook toen al aan een dergelijke handelwijze ongewenst te achten. In een
brief van 21 september 2015 komt de Minister hierop terug door aan te kondigen
dat een volgens hem toen reeds in het wetsvoorstel "Verbetering hybride markt
WGA” opgenomen bepaling waardoor de werkgever ook geen eigenrisicodrager meer
kan worden binnen drie jaar nadat het eigenrisicodragen is geëindigd, eerder in
werking te laten treden, namelijk zo snel als mogelijk is in 2016.
Overgangsrecht
In zijn brief van 22 juni 2015 had de Minister al
aangekondigd dat de wijziging van de financiering van publieke staartlasten
(vervallen van inlooprisico) en de invoering van een terugkeerpremie voor
werkgevers die na eigenrisicodragen terugkeren in het publieke stelsel, zou
gaan gelden voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager zouden
worden dan wel na 1 juli 2015 zouden terugkeren naar het publieke stelsel.
Eerbiedigende werking zou daarentegen voor beide wijzigingen gelden voor
werkgevers die op of vóór 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden of in het
publieke stelsel zijn teruggekeerd.
Voor wat betreft de wijziging van de financiering van
publieke staartlasten (vervallen van inlooprisico) is die eerbiedigende werking
opgenomen in artikel 133#. Daar is bepaald dat de werkgever die op of vóór 1
juli 2015 eigenrisicodrager is geworden het risico van betaling van de
WGA-uitkering draagt ook als de wachttijd is ingegaan voor dat de werkgever
eigenrisicodrager werd.
N.B.: De formulering van artikel 133# zou inhouden dat
werkgevers die op of vóór 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden ook het
WGA-flex risico dragen van werknemers die arbeidsongeschikt zijn geworden
voordat de werkgever eigenrisicodrager werd. Het "eigenrisicodrager worden”
ziet immers op het eigenrisicodragen in het algemeen en niet voor een bepaald
soort WGA-uitkering. Dit zou in strijd zijn met een door de Minister gedane
toezegging in een brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2013 waarin hij heeft
gesteld dat "werkgevers die eigenrisicodrager zijn of worden, de
WGA-lasten van flexwerkers die vóór (toen nog) 2016 ziek zijn geworden, vanaf (toen
nog) 2016 niet individueel zouden hoeven te betalen”. Het zou ook in strijd
zijn met het bepaalde in artikel 2.1c Besluit Wfsv, op grond waarvan de
WGA-lasten van flexwerkers die vóór 1 januari 2017 arbeidsongeschikt zijn
geworden voor rekening van de sectorfondsen komen, met als doel dat de
werkgever die eigenrisicodrager is of wordt deze niet behoeft te betalen. In de
Memorie van Toelichting is echter vermeld dat het Besluit Wfsv mede zal worden
gebaseerd op artikel 133# lid 2, waarin is bepaald dat bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor bepaalde categorieën
van eigenrisicodragers de toepassing van de bepaling van lid 1 beperkt wordt
tot een deel van de WGA-uitkeringen. Helemaal glashelder zijn het wetsvoorstel
en de Memorie van Toelichting op dit punt niet, maar het lijkt er op dat niet
bedoeld is dat de werkgever die op of vóór 1 juli 2015 eigenrisicodrager is
geworden wel het WGA-flex inlooprisico dient te dragen en dat dit nog nader in
het Besluit Wfsv zal worden geregeld.
Voor wat betreft de invoering van de terugkeerpremie moet
het overgangsrecht t.z.t. worden opgenomen in de wijziging van het Besluit Wfsv
waarin de terugkeerpremie wordt geregeld.
Niet is voorzien in overgangsrecht voor de wijziging
waardoor werkgevers drie jaar na het eindigen van het eigenrisicodragen (als
gevolg van intrekking van de garantie) niet opnieuw eigenrisicodrager mogen
worden. Werkgevers waarvan het eigenrisicodragen na 1 januari 2014 is geëindigd
moeten dus na 1 januari 2017 eerst nog gedurende het restant van de driejaarsperiode
in het publieke stelsel blijven waarbij werkgevers die na 1 juli 2015 het
eigenrisicodragen hebben beëindigd dan de nieuwe terugkeerpremie moeten betalen
(zie boven). In de brief van de Minister van 21 september 2015 wordt dit
uitdrukkelijk bevestigd voor het geval van werkgevers die in 2016 terugkeren in
het publieke stelsel.
Advies
Middelgrote werkgevers (vooral zij die binnen de loonsomgrenzen
van deze categorie, zijnde € 319.000 tot € 3.190.000, een relatief hoge loonsom
hebben) en grote werkgevers dienen zich te
beraden of zij per 1 januari 2017 WGA-eigenrisicodrager willen zijn of worden.
De nieuwe wettelijke regels bieden nieuwe kansen aan met name werkgevers die in
2017 te maken hebben met de gevolgen die de betaling van één of meer
WGA-uitkeringen in 2015 heeft voor de hoogte van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas die in het publieke stelsel moet worden betaald. Hoewel een
aanvraag om per 1 januari 2017 eigenrisicodrager te worden tot 1 oktober 2016
kan worden ingediend, is het om een aantal redenen onverstandig om met de
afweging om wel of niet eigenrisicodrager te worden tot die tijd te wachten.
Op de eerste plaats vraagt een verantwoorde beslissing op
dat punt om voorafgaande deskundige advisering, waar enige tijd mee gemoeid
gaat. Op de tweede plaats ligt het in de lijn der verwachting dat verzekeraars
tegen 1 oktober 2016 geconfronteerd zullen worden met een groot aantal
offerte-aanvragen waarbij de kans bestaat dat niet tijdig offertes kunnen
worden verkregen als de aanvragen op een laat tijdstip worden ingediend. Maar
vooral dient er rekening mee te worden gehouden dat verzekeraars terughoudend
zullen zijn met het uitbrengen van offertes en dat (gunstige) offertes zullen
zijn gereserveerd voor werkgevers die hun re-integratiebeleid op orde hebben en
die hun schadelast uit het verleden hebben weten te beperken. Een tijdige
voorbereiding van de aanvraag van offertes biedt nog mogelijkheden om een
werkend re-integratiebeleid op te zetten en om de schadelast uit het verleden
te beperken door het aanvragen van herbeoordeling van bestaande WGA-gevallen en
zo nodig door het instellen van bezwaar of beroep tegen de beslissingen van het
UWV op die aanvragen.
Werkgevers die eigenrisicodrager willen worden dienen er
rekening mee te houden dat verzekeraars waarschijnlijk zullen verlangen dat de
werkgever ook eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, omdat alleen op die
manier een goede re-integratie van flexwerkers verzekerd is, waardoor de
instroom in de WGA vanuit de Ziektewet ook onder controle kan worden gebracht.
Relevante wetteksten na invoering van de Wet verbetering
hybride markt WGA:
Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel
82. Afbakening eigenrisico
1. De
eigenrisicodrager draagt met inachtneming van artikel 83 het risico van
betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de
bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is
geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de
Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de
overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende
of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, indien die wachttijd is ingegaan op of na de dag waarop
deze werkgever eigenrisicodrager werd. N.B.: Artikel 46 Ziektewet betreft nawerking
verzekering bij intreden van arbeidsongeschiktheid gedurende vier weken na het
einde van de verzekering.
2.
Indien het eigenrisicodragen eindigt blijft de werkgever het risico, bedoeld in
het eerste lid, dragen, voor zover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken
wegens ziekte is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen. N.B.: Voorheen artikel 84 lid 2.
3. In
geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij
faillissement, wordt het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de
verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen
wachttijd in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft
overgedragen, alsmede het risico van betaling van deoverlijdensuitkering,
bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden,
bedoeld in dat lid, in afwijking van het tweede lid gedragen door de werkgever
die de onderneming verkrijgt, indien:
a. de
werkgever die de onderneming overdraagt geen eigenrisicodrager is en de
werkgever die de onderneming verkrijgt eigenrisicodrager is of wordt;
b. de
werkgever die de onderneming overdraagt eigenrisicodrager is; of
c. de
werkgever die de onderneming overdraagt een werkgever is wiens
eigenrisicodragen is beëindigd of geëindigd als bedoeld in het tweede lid. N.B.: Voorheen artikel 84 lid 3.
4.
Indien in de situatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, slechts een deel
van de onderneming overgaat, vindt het derde lid, onderdeel a, toepassing naar
rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming
deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan
dat van overgang. N.B.: Voorheen artikel 84 lid 4 WIA.
5.
Indien in de situatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b of c, slechts een
deel van de onderneming overgaat, blijft het risico van de betaling van de
uitkering berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt. N.B.: Voorheen artikel 84 lid 5.
6. Het eerste lid is niet van
toepassing indien de uitkering wordt toegekend aan de verzekerde die in de
dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan, recht had op een
uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, 29a, 29b of 29d van
de Ziektewet, dan wel indien de uitkering wordt toegekend in aansluiting op een
uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, of
in aansluiting op een periode waarin recht op arbeidsondersteuning op grond van
de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten bestond.
7. Het eerste lid is niet van
toepassing indien de uitkering wordt toegekend aan een werknemer die naar de
dienstbetrekking waaruit de uitkering is ontstaan, is toegeleid door het
college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, van de Participatiewet en waarbij bij ziekte van die werknemer de
mogelijkheid tot vergoeding als bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel b,
van die wet, zoals die luidde op 31 december2015, van toepassing was.
Artikel
83. Periode van eigenrisicodragen
1. De
eigenrisicodrager draagt gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen
periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan het eigenrisico,
bedoeld in artikel 82.N.B.: Voorheen artikel 82 lid 1.
2.
Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt de duur van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op de periode, bedoeld in
het eerste lid. N.B.: Voorheen artikel 82 lid 2.
3.
Indien artikel 24 is toegepast wordt de periode, bedoeld in het eerste lid,
bekort met de duur van het verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste
lid. N.B.: Voorheen artikel 82 lid 3.
Artikel
84. Betaling bij eigenrisicodragen
1. De
eigenrisicodrager is bevoegd, met inachtneming van artikel 72, de door het UWV
toegekende WGA-uitkering en de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74,
eerste lid, namens het UWV te betalen aan de verzekerde, bedoeld in artikel 82,
eerste lid, onderscheidenlijk de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in
artikel 74, eerste lid. N.B.: Voorheen artikel 83 lid 1.
2. De
door de eigenrisicodrager op grond van het eerste lid aan de verzekerde
betaalde loonaanvullingsuitkering, bedoeld in hoofdstuk 7, en de vervolguitkering,
bedoeld in artikel 62, vijfde lid, voor zover die uitkeringen meer bedragen dan
hetgeen berekend is op grond van het eerste en vierde lid van dat artikel,
alsmede de op grond van enige wet hierover verschuldigde premies die daarop
niet in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde
inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de
Zorgverzekeringswet, over deze beide uitkeringen, kunnen door hem op het UWV
worden verhaald. N.B.: Voorheen artikel 83 lid 2.
3.
Indien de eigenrisicodrager de uitkering en de overlijdensuitkering niet
betaalt, betaalt het UWV deze uitkering en deze overlijdensuitkering en
verhaalt het UWV de uitkering en de overlijdensuitkering, alsmede de op grond
van enige wet over deze uitkering en deze overlijdensuitkering verschuldigde
premies die niet op deze uitkering en deze overlijdensuitkering in mindering
kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage,
bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering en deze
overlijdensuitkering, op de eigenrisicodrager. Op de eigenrisicodrager wordt
evenwel niet verhaald hetgeen deze, als hij de uitkering en de
overlijdensuitkering wel had betaald, op grond van het tweede lid op het UWV
had kunnen verhalen. N.B.: Voorheen artikel 83 lid 3.
4.
Indien de eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard, of indien
ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt
het UWV:
a. de
WGA-uitkering en verhaalt het deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet
over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in
mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke
bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze
uitkering, voor zover deze is betaald over de periode, bedoeld in artikel 83,
op de bank of verzekeraar, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet
financiering sociale verzekeringen;
b. de kosten die rechtstreeks verband
houden met de uitvoering van artikel 30a, eerste lid, juncto derde lid, onderdeel
c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en verhaalt het
deze kosten op de werkgever, bedoeld in de eerste zin, of de bank of verzekeraar,
bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen.Bij ministeriële regeling kunnen regels
worden gesteld met betrekking tot de soort en de omvang van de kosten, bedoeld
in de eerste zin.N.B.: Voorheen artikel 84 lid 2.
5. In
de situatie, bedoeld in artikel 82, vierde lid, berust de betaling van de
uitkering bij het UWV. Het UWV verhaalt op de eigenrisicodrager de uitkering,
bedoeld in de vorige zin, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering
verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden
gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel
42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering. N.B.: Voorheen artikel 84 lid 4.
6.
Het UWV kan de in het derde lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel. N.B.: Voorheen artikel 83 lid 4.
Artikel 133#. Afbakening eigenrisico
voor werkgevers die uiterlijk 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden1. In afwijking van artikel 82, eerste
lid, draagt de eigenrisicodrager die uiterlijk op 1 juli 2015 eigenrisicodrager
is geworden tot het moment dat dit eigenrisicodragen is beëindigd of geëindigd
overeenkomstig artikel 83 het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan
de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen
wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is
geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de
Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de
overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende
of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, ook als die wachttijd is ingegaan voor
de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.2. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur kan worden bepaald dat voor bepaalde categorieën van eigenrisicodragers
de toepassing van het eerste lid beperkt wordt tot een deel van de
WGA-uitkeringen.
Wet
financiering sociale verzekeringen
Artikel
1. Algemene begrippen
In
deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(….)
y. WGA-staartlastuitkering: de
WGA-uitkering aan een verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering
in acht genomen wachttijd tot een eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond
dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is
beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, waarbij die dag is
gelegen vóór de dag van ingang van het eigenrisicodragen, met uitzondering van
de uitkeringen, bedoeld in artikel 117b, derde lid, onderdeel h;
z. staartlastenvermogen: het
staartlastenvermogen, genoemd in artikel 113a.
Artikel
40. Verzoek eigenrisicodragen
1. De
inspecteur verleent overeenkomstig deze afdeling aan een werkgever op aanvraag
bij voor bezwaar vatbare beschikking toestemming om zelf het risico te dragen
van betaling van:
a.
het ziekengeld aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen
a, b en c, van de Ziektewet, die laatstelijk tot de werkgever in
dienstbetrekking stonden en de overlijdensuitkeringen op grond van die wet aan
nabestaanden van deze personen; of
b. de
WGA-uitkeringen en de overlijdensuitkeringen overeenkomstig hoofdstuk 9 van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2. De
werkgever legt bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, een
schriftelijke garantie over waaruit blijkt dat een bank of een verzekeraar zich
jegens het UWV verplicht, op het eerste verzoek van het UWV waarbij het UWV
schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf
dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen.
3. De
overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet
overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, voorzover deze door Onze
Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën is aangewezen, is
ontheven van de verplichting tot het overleggen van een schriftelijke garantie
als bedoeld in het tweede lid.
4. De
in het eerste lid bedoelde toestemming wordt niet verleend gedurende drie jaren
nadat het door de werkgever zelf dragen van het desbetreffende in het eerste
lid bedoelde risico is beëindigd of geëindigd.
5.
Onder een bank als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan een financiële
onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het
bedrijf van bank mag uitoefenen.
6.
Onder een verzekeraar als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan een
financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in
Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen.
7. De
garantie, bedoeld in het tweede lid, wordt voor onbepaalde tijd gegeven. Deze
garantie strekt zich uit tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de
eigenrisicodrager en tot het risico dat overgaat op de verkrijgende werkgever,
bedoeld in artikel 82, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen. Deze garantie kan door de desbetreffende bank of verzekeraar
niet worden beëindigd zonder schriftelijke opzegging bij de inspecteur.
8. De
garantie, bedoeld in het tweede lid, strekt zich niet uit tot een WGA-uitkering
ter zake van ongeschiktheid tot werken die is ontstaan door een omstandigheid
als bedoeld in artikel 3:38 van de Wet op het financieel toezicht, door een
omstandigheid die het gevolg is van een of meer terroristische handelingen voor
zover de totale schade die in een kalenderjaar ten gevolge van dergelijke
handelingen bij schade- of levensverzekeraars waarop de Wet op het financieel
toezicht van toepassing is, zal worden gedeclareerd, naar verwachting van de
Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden N.V. hoger zal
zijn dan het door die maatschappij herverzekerde maximumbedrag per
kalenderjaar, of door een kernongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van
de Wet aansprakelijkheid kernongevallen.
9. De
toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur verleend met
ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste
dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend. Aan een startende
werkgever wordt op zijn verzoek toestemming verleend met ingang van het
tijdstip waarop deze aanvangt werkgever te zijn.
10.
Het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in het eerste lid:a.
eindigt met ingang van de dag waarop de schriftelijke garantie, bedoeld in het
tweede lid, eindigt, onderscheidenlijk met ingang van de dag waarop de
eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van
hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard
dan wel de dag waarop hij ophoudt werkgever te zijn;b.
wordt door de inspecteur op 1 januari of 1 juli van enig jaar beëindigd bij
voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van de werkgever, mits deze
aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend;c.
kan door de inspecteur zonder aanvraag van de werkgever met onmiddellijke
ingang bij voor bezwaar vatbare beschikking worden beëindigd indien de
rechtbank de noodregeling, bedoeld in hoofdstuk 3.5 van de Wet op het
financieel toezicht heeft uitgesproken over de betrokken verzekeraar
onderscheidenlijk bank.
11.
In een geval als bedoeld in het tiende lid, onderdeel a, doet de inspecteur
daarvan op verzoek van de werkgever mededeling bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
12.
De inspecteur is bevoegd tot intrekking van de beschikking, bedoeld in het
eerste lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de
beschikking is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en deze
tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen
werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De
inspecteur stelt de intrekking van de beschikking vast bij voor bezwaar vatbare
beschikking. De bevoegdheid tot intrekking werkt uiterlijk terug tot en met 1
januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door
verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking
betrekking heeft.
13.
Indien de periode, bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen wordt gewijzigd in die zin dat de wijziging een verlenging
van de periode betekent, legt de werkgever die zelf het risico draagt van
betaling de van de WGA-uitkering en de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel
74, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, binnen een bij
ministeriële regeling te bepalen termijn, een schriftelijke garantie over aan
de inspecteur waaruit blijkt dat een bank of een verzekeraar zich jegens het
UWV verplicht, op het eerste verzoek van het UWV, waarbij het UWV schriftelijk
meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het
risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen.
14.
Indien niet of niet tijdig wordt voldaan aan het dertiende lid, eindigt het
door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, met ingang van de dag waarop de wijziging van de periode, bedoeld
in artikel 83, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in
werking treedt.
15.
Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het dertiende en veertiende
lid nadere regels worden gesteld.
16.
Beschikkingen van de inspecteur op grond van deze afdeling worden genomen
gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.
17.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de toestemming,
bedoeld in het negende lid, eerste zin, en de beëindiging, bedoeld in het
tiende lid, onderdeel b, uitsluitend wordt verleend onderscheidenlijk
plaatsvindt met ingang van 1 januari van enig jaar. Bij regeling van Onze
Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kan in bijzondere
omstandigheden de termijn van dertien weken, bedoeld in het negende lid, eerste
zin, en het tiende lid, onderdeel b, worden ingekort.
Artikel
117b. Uitgaven Werkhervattingskas
1.
Ten laste van de Werkhervattingskas komen de door het UWV te betalen:
a.
WGA-uitkeringen en de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid,
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen gedurende de periode die op grond
van artikel 83, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
geldt op de dag waarop het recht van uitkering op grond van die wet is ontstaan
te rekenen vanaf die dag, met
dien verstande dat de WGA-staartlastuitkeringen en de uitvoeringskosten en
andere kosten in verband met deze uitkeringen ten laste komen van het
staartlastenvermogen;
b.
ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a, b of c, en de
overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35 van de Ziektewet;
c. de
op grond van enige wet over de uitkeringen, bedoeld in de onderdelen a en b,
door het UWV verschuldigde premies en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld
in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet.
2.
Indien een WGA uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een op grond van
artikel 24 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen verlengd tijdvak
waarin de verzekerde recht heeft op loon, wordt de duur van de verlenging van
dat tijdvak in mindering gebracht op de periode, bedoeld in het eerste lid.
3. Het
eerste lid is niet van toepassing indien:
a.
het een WGA uitkering betreft die op grond van artikel 72, eerste lid, van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen door het UWV wordt betaald en op grond
van het derde lid van dat artikel niet op een eigenrisicodrager wordt verhaald;
b.
het een WGA uitkering betreft die op grond van artikel 84, derde lid, van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen door het UWV wordt betaald en niet kan
worden verhaald op een bank of verzekeraar als bedoeld in artikel 40;
c.
het een WGA-uitkering betreft, toegekend aan een werknemer die uit de
dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht had op ziekengeld
als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, e, f of g, van de Ziektewet
of op ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c,
dat aan een werknemer is toegekend direct aansluitend op een dienstbetrekking
waarin recht op ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel e,
f of g, bestond;
d.
het een WGA uitkering betreft, toegekend aan een werknemer, wiens WGA uitkering
wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering,
danwel het op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten toegekende recht op arbeidsondersteuning;
e.
het een vervolguitkering als bedoeld in artikel 62, derde lid, van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen betreft, die door het UWV wordt betaald
voorzover die uitkering meer bedraagt dan hetgeen berekend op grond van het
eerste en tweede lid van dat artikel;
f.
het een loonaanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 60, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen betreft, die door
het UWV wordt betaald voorzover die uitkering meer bedraagt dan een bedrag
overeenkomende met het bedrag van de vervolguitkering, bedoeld in artikel 60,
eerste lid, onderdeel b, van die wet waar de verzekerde, zonder toepassing van
artikel 62, derde lid, recht op zou hebben indien hij geen recht zou hebben
gehad op de loonaanvullingsuitkering, bedoeld in artikel 60, eerste lid,
onderdeel a, van die wet, vermeerderd met de premies die op grond van enige wet
daarover verschuldigd zouden zijn en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld
in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, en die daarop niet in mindering
kunnen worden gebracht;
g.
het uitkeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft toegekend
aan werknemers, die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in
dienstbetrekking stonden van eigenrisicodragers als bedoeld in artikel 40,
eerste lid, onderdeel a, voor de betaling van die uitkering de
eigenrisicodrager op grond van artikel 63b, eerste lid, van de Ziektewet niet
het risico draagt;
h.
het uitkeringen betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op
grond van artikel 133#,
tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen niet ten
laste komen van de eigenrisicodragers, met dien verstande dat het eerste lid van toepassing is
op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald deel van dieuitkeringen;
i.
het ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a,b of c,
betreft dat op grond van artikel 63a, derde lid, van de Ziektewet door het UWV
wordt betaald en niet kan worden verhaald op de eigenrisicodrager, bedoeld in
artikel 40, eerste lid, onderdeel a;
j.
het een WGA-uitkering betreft, toegekend aan een werknemer, die naar de
dienstbetrekking waaruit de WGA uitkering is ontstaan, is toegeleid door het
college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, van de Participatiewet en waarbij bij ziekte van die werknemer de
mogelijkheid tot vergoeding als bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel b,
van die wet van toepassing is of het ziekengeld betreft als bedoeld in artikel
29, tweede lid, onderdeel a, b, en c, dat aan die werknemer is toegekend direct
aansluitend op die dienstbetrekking;
k.
het ziekengeld betreft als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b
en c, van de Ziektewet toegekend aan een werknemer direct aansluitend op een
dienstbetrekking waarin recht op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede
lid, onderdeel e, f of g, van de Ziektewet bestond.
4.
Het UWV bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van de
Werkhervattingskas niet tot bestrijding van uitgaven ten laste van de
Werkhervattingskas dan met toestemming van Onze Minister.
5.
Ten laste van de Werkhervattingskas komen voorts:
a. de
bedragen van de kortingen oudere werknemer en arbeidsgehandicapte werknemer en
de premievrijstelling bij marginale arbeid, bedoeld in afdeling 6 van hoofdstuk
3, toegepast op de gedifferentieerde premie ten behoeve van de
Werkhervattingskas, bedoeld in artikel 38; en
b. de
loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 37a van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen zoals dat luidde op 31 december 2011, indien de
uitkeringsgerechtigde, met wie de werkgever aan wie de loonkostensubsidie wordt
verstrekt een dienstbetrekking aangaat of is aangegaan, op de dag voorafgaand
aan die dienstbetrekking recht heeft op een uitkering die ten laste komt van de
Werkhervattingskas;
c. de
kosten die verband houden met de uitvoering van artikel 30a, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten aanzien van een
uitkeringsgerechtigde, indien deze ten tijde van het aanvangen van de
werkzaamheden van het re-integratiebedrijf, bedoeld in het achtste lid van dat
artikel, recht heeft op een uitkering die ten laste komt van de
Werkhervattingskas.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Door aansluiting bij de Stichting Klachtenregeling Ongewenste Omgangsvormen kunnen werkgevers voldoen aan hun wettelijke verplichting om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan.
Voor welke werknemers geldt, als zij ziek worden, de no-riskpolis? En voor welke werknemers kunt u loonkostenvoordeel of loonkostensubsidie krijgen? Christa Jacobs kan u vertellen hoe u geen kans mist om op de kosten van arbeidsongeschikte werknemers te besparen!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!