Wetsvoorstel verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar ingediend

Jaar en kwartaal
2011, 2e kwartaal
Nummer
6

Bronnen:

  • Voorstel van wet Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat van 65 naar 66 jaar (Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar) (32767)
  • Brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 20 mei 2011, referentie IVV/OOG/2011/7765
  • Brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 27 mei 2011, referentie IVV/OOG/2011/9977



Op 10 mei 2011 heeft de regering een wetsvoorstel ingediend tot verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 naar 66 jaar. Met de indiening van het wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan het regeerakkoord. Werkgevers- en werknemersorganisaties leken aanvankelijk een akkoord te hebben over de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, maar vanwege interne onenigheid aan de zijde van het FNV is tot heden geen overeenstemming tussen werkgevers- en werknemersorganisaties bereikt.

Bij brief van 20 mei 2011 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het eerder door het vorige kabinet ingediende wetsvoorstel waarbij de pensioengerechtigde leeftijd werd verhoogd naar 67 jaar (voorstel van wet Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat (32247)) ingetrokken. 

Het wetsvoorstel houdt in dat de leeftijd waarop recht ontstaat op het ouderdomspensioen ingevolge de AOW (anders gezegd: op AOW-uitkering) per 1 januari 2020 ineens met één jaar wordt verhoogd. Omwille van de administratieve eenvoud, komt er dus geen verhoging in stapjes, zoals in het eerdere wetsvoorstel was voorzien.

Voor de opbouw van het recht op AOW-uitkering wordt voortaan niet uitgegaan van opbouw van 2% per jaar tussen 15 en 65 jaar, maar van opbouw van 2% per jaar tussen 16 en 66 jaar. De opbouwperiode blijft dus gehandhaafd op 50 jaar.

De fiscale facilitering van pensioenpremies (het zogenaamde "Wittenveenkader”), het dotatiepercentage voor de Fiscale Oudedagsreserve van zelfstandige ondernemers (van 12% naar 10%) en het maximale premiepercentage voor aftrekbare lijfrenten worden reeds per 1 januari 2013 aan de gewijzigde pensioenleeftijd aangepast (van 17% naar 14,5%). Deze maatregel raakt ook de opbouw van het pensioen van werknemers voor wie de pensioengerechtigde leeftijd nog 65 jaar blijft, omdat zij die leeftijd voor 2020 bereiken.

De maximale opbouwpercentages van eindloonregelingen en middelloonregelingen worden verlaagd van 2% naar 1,75%, zodat 40 en niet langer 35 dienstjaren nodig zijn om een pensioen van 70% van het loon te bereiken. Ook de maximale premie in het kader van een beschikbaar premiestelsel zal worden aangepast. Hetzelfde geldt voor de kaders voor het partner- en wezenpensioen.

In een afzonderlijke aanpassingswet zal worden geregeld dat sociale verzekeringen en sociale voorzieningen zullen doorlopen tot de nieuwe pensioengerechtigde leeftijd.

In de Wet aanpassing VPL zijn naar aanleiding van afspraken gemaakt in het Sociaal Akkoord 2004 mogelijkheden gecreëerd om in aanvulling op het ouderdomspensioen een fiscaal gefaciliteerd 40-deelnemingsjarenpensioen op te bouwen. Deze faciliteit was bedoeld voor werknemers met zware beroepen die al op jonge leeftijd met werken zijn begonnen. Ook deze groep werknemers zal vanaf 2020 één jaar meer gewerkt moeten hebben om recht te hebben op het fiscaal gefaciliteerde deelnemingsjarenpensioen.

Het bij de Wet aanpassing VPL getroffen overgangsrecht voor werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder waren blijft gehandhaafd, aangezien deze werknemers veelal al met (vervroegd) pensioen zullen zijn.

In een brief van 27 mei 2011 heeft de Minister bij de Tweede Kamer aangedrongen op afhandeling van het wetsvoorstel voor het zomerreces van de Tweede Kamer