WGA-lasten bij overgang van een deel van een onderneming

Jaar en kwartaal
2017, 2e kwartaal
Nummer
6

Bronnen:



Een supermarktbedrijf was sinds 2008 eigenrisicodrager voor de WGA. Het bedrijf was daaraan voorafgaand al bij diverse overnames betrokken. Op 10 december 2012 stuurt het UWV een besluit waarin het UWV aangeeft welke WGA-uitkeringen door het bedrijf als eigenrisicodrager moeten worden betaald en voor welke periode en voor welk deel dat het geval is. 

Het supermarktbedrijf bezwaar maakt tegen dit toerekeningsbesluit, stellend dat niet is gebleken dat de door het UWV gehanteerde overnamepercentages overeenkomen met die van de Belastingdienst. Daarop stuurt het UWV Excel-bestanden toe waaruit kan worden berekend hoe het verhaal van de WGA-uitkeringen op de werkgever kan worden berekend. Bij die Excel-bestanden heeft het UWV dan ook nog een bestand "Wovon-tekeningen” (N.B.: Wovon = Wet overgang van ondernemingen) gevoegd. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Het UWV beroept zich op gegevens van de Belastingdienst waaruit blijkt dat steeds sprake is geweest van gedeeltelijke overnames door derden: de loonsom van de onderneming werd steeds met kleine percentages verlaagd. Op deze percentages heeft het UWV de toerekeningsbeslissing gebaseerd.

Het supermarktbedrijf stelt beroep in bij de rechtbank, maar de rechtbank verklaart dit beroep ongegrond. Volgens de rechtbank is het UWV terecht uitgegaan van de door de Belastingdienst vastgestelde overnamepercentages. Volgens de rechtbank heeft het supermarktbedrijf geen begin van bewijs aangedragen van de onjuistheid van de gehanteerde percentages doordat het supermarktbedrijf heeft nagelaten om de overnamegegevens op te vragen bij de Belastingdienst.

In hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep heeft het supermarktbedrijf meer succes. Het bedrijf heeft haar stellingen dan aangevuld en heeft zich er op beroepen dat zij de onder een bepaalde handelsnaam uitgeoefende supermarkten in 2006 heeft verkocht. Die supermarkten hadden een eigen management, een eigen inkoop- en marketingafdeling en maakten een zelfstandig onderdeel uit van het concern van het supermarktbedrijf. Ook was de zelfstandige exploitatie van die supermarkten na de verkoop voortgezet en hadden zij aldus hun eigen identiteit behouden. Naar de mening van het supermarktbedrijf was daarom sprake van een volledige en niet van een gedeeltelijke overgang van onderneming. Het gevolg daarvan zou zijn dat de WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers geheel aan de koper van de onderneming zouden dienen te worden toegerekend en niet aan het supermarktbedrijf. Voor het geval deze overname echter moet worden gezien als een gedeeltelijke overgang van een onderneming stelt het supermarktbedrijf dat het toerekeningspercentage niet of onvoldoende is gemotiveerd. Tenslotte beroept het supermarktbedrijf zich op een eerdere e-mail van het UWV waarin is bevestigd dat ten laste van het supermarktbedrijf geen WGA-uitkeringen zullen komen. Het toerekeningsbesluit zou daarom in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel.

Dit beroep op het vertrouwensbeginsel wordt door de Centrale Raad van Beroep verworpen. De Raad verwijst daarbij naar zijn eerdere uitspraak van 10 oktober 2006, ECLI: NL:CRVB:2006:AZ0127. In die uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep besloten dat een beroep op algemene beginsel van bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel, geen rol kunnen spelen bij de toerekening van een uitkering aan een werkgever. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen pas een rol spelen bij het verhaal van de uitkering op de werkgever.

Het verwijt dat het UWV zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, treft echter bij de Centrale Raad van Beroep wel doel. 

Voor de vraag of sprake is van de overgang van een gehele of gedeeltelijke onderneming verwijst de Centrale Raad van Beroep naar het begrip overgang van onderneming in artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek en de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Unie (ten aanzien van de Europese Richtlijn betreffende het behoud van rechten door werknemers bij overgang van ondernemingen) en de Hoge Raad in hun jurisprudentie geven aan het begrip "overgang van onderneming”). De Centrale Raad van Beroep wijst met name naar het arrest van het HvJEU van18 maart 1986, ECLI:EU:C:1986:127 (Spijkers/Benedik).Volgens dat arrest is voor de vraag of sprake is van de overgang van een onderneming van belang of de identiteit van de onderneming is behouden. Dat is het geval als de exploitatie in feite wordt voortgezet of na een korte periode van oponthoud wordt hervat. Daarbij dient te worden gelet op kenmerkende feiten en omstandigheden zoals:
  • de aard van de onderneming;
  • al dan niet overgedragen bedrijfsmiddelen;
  • waarde van de immateriële activa;
  • al dan niet overdragen van de klantenkring;
  • het overnemen van nagenoeg al het personeel;
  • de mate waarin bedrijfsactiviteiten voor en na de overdracht gelijk zijn;
  • de duur van de eventuele onderbreking van de activiteiten.
Deze aspecten moeten niet afzonderlijk worden beoordeeld. Het globale totaalbeeld is beslissend. De Centrale Raad van Beroep verwijst daarbij naar een uitspraak die hij reeds onder de WAO had gewezen: CRvB 19 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD5002.

Op grond van deze inhoudelijke criteria moet het UWV volgens de Centrale Raad van Beroep beoordelen of sprake is van een gehele of gedeeltelijke overgang van onderneming. De uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeiende motiveringsverplichting (artikel 3:2 Awb voor wat betreft de primaire beslissing en artikel 7:12 Awb voor wat betreft de beslissing op het bezwaarschrift) brengt volgens de Centrale Raad van Beroep met zich mee dat het UWV zorgvuldig dient te onderzoeken onder welke omstandigheden de verkoop van de winkels heeft plaatsgevonden en dat het UWV op basis hiervan tot een inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd besluit dient te komen. Omdat een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden wordt de beslissing op het bezwaarschrift van het UWV vernietigd. 

Het UWV heeft volgens de Centrale Raad van Beroep zijn oordeel ten onrechte gebaseerd op een interpretatie van gegevens die zijn verkregen van de Belastingdienst. De Centrale Raad van Beroep verwijst naar zijn recente uitspraak van 11 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4322. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat niet beslissend is op welke rechtspersoon bepaalde verplichtingen van fiscale en andere aard berusten maar welke economische inhoud de bron van arbeidsverhoudingen is. De praktijk van de Belastingdienst en het UWV om het percentage van de overgang van de onderneming te bepalen op basis van de loonsom van de overgenomen onderneming wordt daarmee dus gediskwalificeerd. De omstandigheid dat de supermarkten over één loonadministratie beschikten is slechts één van de feitelijke omstandigheden die door het UWV moeten worden vastgesteld en getoetst.

De Centrale Raad van Beroep draagt het UWV op om in zijn nieuwe beslissing op het bezwaarschrift tevens aan te geven of de overnemende onderneming eigenrisicodrager is of niet, aangezien de vraag welke onderneming het risico van betaling van de WGA-uitkeringen draagt mede daarvan afhankelijk is.

Tenslotte overweegt de Centrale Raad van Beroep uitdrukkelijk dat het belastende karakter van het toerekeningsbesluit met zich mee brengt dat het UWV aannemelijk moet maken dat aan de inhoudelijke criteria is voldaan. Als het UWV daarbij gebruik maakt van gegevens van de Belastingdienst moet het UWV die gegevens zodanig presenteren dat de werkgever en de rechter de juistheid daarvan kunnen toetsen. Daarmee corrigeert de Centrale Raad van Beroep het standpunt van de rechtbank die het aan de werkgever wilde overlaten om informatie bij de belastingdienst op te vragen.

De vraag of sprake is van de overgang van een onderneming dan wel van een deel van een onderneming is van belang bij de toerekening van Ziektewet- en WGA-uitkeringen aan werkgevers. Deze vraag speelt vaker een rol dan gedacht wordt. Als bedrijven nieuwe opdrachten krijgen of bestaande opdrachten verliezen, kan dat betekenen dat de rechten en verplichtingen uit arbeidsovereenkomsten van werknemers die betrokken zijn bij de uitvoering van die opdrachten op een derde overgaan. Dat komt bijvoorbeeld regelmatig voor in sectoren als de schoonmaak, contractcatering, beveiliging, openbaar vervoer. Het verkrijgen of verliezen van opdrachten leidt dan tot het toerekenen van een (doorgaans klein) percentage van Ziektewet- en WGA-uitkeringen van de (ex-) werknemers van de werkgever die de opdracht verliest aan de werkgever die de opdracht verkrijgt. De situatie wordt nog veel ingewikkelder als eenzelfde opdracht vervolgens opnieuw op een derde overgaat.

Het UWV en de belastingdienst berekenen in dergelijke gevallen overgangspercentages die uitsluitend zijn gebaseerd op loonsomgegevens. Die praktijk kan in het licht van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geen stand houden.