Wijziging Besluit Wfsv (wijziging berekening gedifferentieerde premie Werkhervattingskas)

Jaar en kwartaal
2019, 2e kwartaal
Nummer
5

Bronnen:


Per 1 januari 2020 worden technische wijzigingen doorgevoerd in de wijze van berekenen van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas. Deze wijzigingen waren al eerder aangekondigd.
In het regeerakkoord van 10 oktober 2017 waren maatregelen die moesten leiden tot verlichting van de laste van werkgevers ten opzichte van arbeidsongeschikte werknemers.
Op 25 april 2018 had de regering in dat verband in het kader van internetconsultatie een drietal concepten gepubliceerd voor wijzigingen van wettelijke bepalingen inzake de toerekening aan werkgevers van WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers. Daarbij werden de door te voeren wijzigingen in de wijze van berekenen van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas al aangekondigd. Eén van de door te voeren aanpassingen, die een aanpassing van de Wet financiering sociale verzekeringen verlangde, was geregeld in één van drie wetsvoorstellen die voor internetconsultatie werden gepubliceerd: het concept-wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen inzake een tijdelijke uitzondering op de driejaarstermijn voor terugkerende eigenrisicodragers en het vervallen van het rekenpercentage
In een brief aan de Tweede Kamer van 5 juli 2018 (Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), Tweede Kamer 2017-2018, 32716, nummer 30) had de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gerapporteerd over de werking van de "hybride markt” voor verzekering van de WGA en de Ziektewet. In deze brief had de Minister aangegeven dat hij vanwege de technische aard van de drie aanpassingen eerder wilde overgaan tot het invoeren van de wijzigingen in de wijze van berekenen van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, om tijdig duidelijkheid te geven aan de diverse marktpartijen en aan de uitvoeringsorganisaties. Invoering daarvan zou dan moeten plaatsvinden op 1 januari 2020.
Bij brieven aan de Tweede Kamer van 20 december 2018 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laten weten dat de in het regeerakkoord opgenomen plannen voor verlichting van de verplichtingen van de werkgever in verband met arbeidsongeschiktheid van (ex-) werknemers werden gewijzigd (brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 20 december 2018 (Loondoorbetaling tijdens ziekte, motie Heerma), Tweede Kamer 2018-2019, 32716, nummer 37; brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 20 december 2018 (Loondoorbetaling tijdens ziekte), Tweede Kamer 2018-2019, 29544, nummer 873). Een aantal van de eerder genoemde wijzigingen is daardoor niet doorgegaan.
Voor de wijziging van het rekenpercentage was wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen noodzakelijk. Deze wetswijziging had inmiddels plaatsgevonden bij de Verzamelwet SZW 2019 (Wet van 17 oktober 2018 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Staatsblad 2018, nummer 424). Voor de beide andere wijzigingen moest het Besluit Wfsv nog worden gewijzigd.
In een Koninklijk Besluit van 17 april 2019 wordt nu de inwerkingtreding (per 1 januari 2020) van de bepaling uit de Verzamelwet SZW 2019 geregeld waarin het vervallen van het rekenpercentage wordt geregeld. De andere twee wijzigingen (gescheiden berekening van sectorale en individuele premies en aanpassing van de berekening van het gemiddelde werkgeversrisicopercentage) worden in datzelfde Koninklijk Besluit geregeld door een wijziging van het Besluit Wfsv. Ook deze wijzigingen treden op 1 januari 2020 in werking. De internetconsultatie heeft niet meer geleid tot aanpassingen van de eerder gepubliceerde concepten.
De door te voeren wijzigingen zijn de volgende:

Vervallen van rekenpercentage

Bij de berekening van zowel de premiecomponent WGA-lasten als de premiecomponent ZW-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas wordt thans uitgegaan van het rekenpercentage. Het rekenpercentage wordt jaarlijks op voorstel van het UWV door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld. Om het rekenpercentage te kunnen berekenen moet eerst het gemiddelde percentage worden vastgesteld. Dat is het percentage aan premie dat in een bepaald kalenderjaar over de verwachte totale loonsom van alle publiek verzekerde werkgevers in Nederland moet worden berekend om het verwachte bedrag van de WGA-uitkeringen te kunnen bekostigen dat in het betreffende kalenderjaar moet worden betaald. Het gemiddelde percentage komt dus tot stand door op basis van de "begroting” van de Werkhervattingskas te berekenen wat een kostendekkende premie zou zijn.

Het rekenpercentage wordt vervolgens vastgesteld door het gemiddeld percentage te verhogen met een opslag die nodig is omdat niet alle werkgevers de (volledige) premie betalen. Met name vindt premiederving plaats doordat de premie gemaximeerd is. Het deel van de premie boven het maximum wordt dan immers niet betaald. In de toelichting op de wijziging van het Besluit Wfsv noemt de regering alleen dit voorbeeld, maar het gaat bijvoorbeeld ook om premie die gederfd wordt doordat werkgevers failliet zijn gegaan, of geen personeel meer hebben en dus geen premie meer betalen (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 van het Besluit premiedifferentiatie WAO, Staatsblad 1997, 338, bladzijde 41).

Doordat de minimum- en de maximumpremie worden vastgesteld op basis van het gemiddelde percentage (namelijk respectievelijk 25% van het gemiddelde percentage en 400% van het gemiddelde percentage) betalen werkgevers die de minimumpremie en werkgevers die de maximumpremie betalen niet mee aan de financiering van het deel van de premie dat op bovengenoemde wijzen wordt gederfd. Deze financiering wordt aldus uitsluitend opgebracht door werkgevers die een premie tussen het minimum en het maximum betalen.

De regering wil in deze situatie verandering brengen en doet dat door het rekenpercentage te laten vervallen en door de benodigde opslag direct toe te passen op het gemiddelde percentage. Daardoor worden de minimumpremie en de maximumpremie ook hoger en betalen ook werkgevers die de minimumpremie betalen mee aan die opslag (namelijk voor 25%) evenals werkgevers die de maximumpremie betalen (voor 400%).

Gescheiden berekening van sectorale en individuele premies

De premiedifferentiatie die bij de vaststelling van de premiecomponenten ZW-lasten en WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas plaatsvindt, is allereerst gebaseerd op de vaststelling van het gemiddelde percentage (de premie die in een bepaald kalenderjaar naar verwachting over de totale loonsom van publiek verzekerde werkgevers moet worden geheven om de uitkeringen in dat kalenderjaar te kunnen betalen). Voor kleine werkgevers wordt een sectorale premie vastgesteld en voor grote werkgevers een premie die individueel bepaald wordt op basis van het bedrag van de twee jaar eerder aan (ex-) werknemers uitbetaalde Ziektewet- en WGA-uitkeringen. Voor middelgrote werkgevers is de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas een gewogen gemiddelde van de sectorale premie en de individueel bepaalde premie.

Zowel bij het bepalen van de sectorale premie voor kleine werkgevers als bij bepalen van de individueel bepaalde premie voor grote werkgevers wordt echter uitgegaan van hetzelfde gemiddelde percentage, dat wordt bepaald op grond van de loonsommen en uitkeringslasten van alle werkgevers, dus zowel de grote als de kleine. De regering wil dat veranderen en het gemiddelde percentage voor kleine werkgevers bepalen op grond van de loonsommen en uitkeringslasten van alleen de kleine werkgevers en het gemiddelde percentage voor grote werkgevers bepalen op grond van de loonsommen en uitkeringslasten van alleen de grote werkgevers (artikel 2.8 Besluit Wfsv en artikel 2.10 Besluit Wfsv).

Deze wijziging is gunstig voor kleine werkgevers, omdat het arbeidsongeschiktheidsrisico van kleine werkgevers kleiner is dan dat van grote werkgevers.

Aanpassing van de berekening van het gemiddelde werkgeversrisicopercentage

Bij de vaststelling van de premiecomponenten ZW-lasten en WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas vindt de premiedifferentiatie plaats door vergelijking van het individuele werkgeversrisicopercentage van een werkgever met door het UWV vastgesteld gemiddelde werkgeversrisicopercentage. Als het individuele werkgeversrisicopercentage hoger is dan het gemiddelde werkgeversrisicopercentage krijgt de werkgever een opslag op het rekenpercentage. Als het individuele werkgeversrisicopercentage lager is dan het gemiddelde werkgeversrisicopercentage krijgt de werkgever juist een korting op het rekenpercentage. Het werkgeversrisicopercentage bestaat daarbij uit een vergelijking van het bedrag van de uitkeringslasten van een bepaald jaar met de loonsom. Oorspronkelijk bestonden beide werkgeversrisicopercentages uit een vergelijking van de uitkeringslasten van het betreffende jaar (t-2) met het gemiddelde van de loonsommen van dat jaar en de vier voorafgaande jaren (t-2 tot en met t-6). Per 1 januari 2014 besloot de regering echter om de berekening van (uitsluitend) het gemiddelde werkgeversrisicopercentage te wijzigen, aldus dat de uitkeringslasten van het jaar t-2 voortaan vergeleken zouden moeten worden met de loonsom van het jaar t-2(en dus niet langer met het gemiddelde van de loonsommen over de jaren t-2 tot en met t-6) (Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager, Staatsblad 2012, 494). Toen heette het dat "het gemiddelde werkgeversrisico daardoor beter de risicoverdeling weerspiegelt van de werkgeverspopulatie waarover de premie wordt geheven” en zou dat leiden tot "een evenwichtiger verdeling van de opslagen en kortingen”. Er was destijds geen aandacht voor dat het gevolg was dat bij de vergelijking van het individuele werkgeversrisicopercentage met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage ongelijke grootheden zouden worden vergeleken.

Kennelijk is de regering nu alsnog tot het inzicht gekomen dat het vergelijken van ongelijke grootheden toch niet zo verstandig is, want nu wordt besloten de berekeningen van het individuele werkgeversrisicopercentage en het gemiddelde werkgeversrisicopercentage "gelijk te trekken” (artikel 2.11 lid 3 Besluit Wfsv en artikel 2.12 lid 3 Besluit Wfsv).