Sinds de invoering van de nieuwe
ketenregeling in de Wet werk en zekerheid (WWZ) per 1 juli 2016, geldt voor het
verlengen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een maximum van drie
arbeidsovereenkomsten in maximaal 24 maanden. Pas na een tussenpoos van meer
dan zes maanden kan een nieuwe arbeidsovereenkomst worden gesloten, die niet
van rechtswege geacht wordt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te
zijn (artikel 7:668a B.W.). Onder het oude recht was een tussenpoos vereist van
meer dan drie maanden.
Deze nieuwe ketenregeling leidde tot
problemen met seizoensarbeid, omdat het niet langer mogelijk was om steeds
opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden indien de
periode waarin als gevolg van seizoensomstandigheden geen arbeid voor een werknemer
beschikbaar was langer dan drie maanden maar korter dan zes maanden was.
Bovendien was ten aanzien van de
verschuldigdheid van de transitievergoeding in artikel 7:673 lid 4 B.W. bepaald
dat voor de berekening van het recht op transitievergoeding (namelijk als de
arbeidsovereenkomst 24 maanden heeft geduurd) en voor de berekening van de hoogte
van de transitievergoeding (afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst)
de duur van alle arbeidsovereenkomsten bij elkaar opgeteld moet worden, indien die
arbeidsovereenkomsten elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden
hebben opgevolgd.
Om tegemoet te komen aan de
problemen die de invoering van de Wet werk en zekerheid veroorzaakte voor
werkgevers die behoefte hebben aan seizoenarbeid, had de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid reeds drie maatregelen getroffen:
Er was alsnog overgangsrecht getroffen
(artikel XXII lid 8 onder a Wet werk en zekerheid) in die zin dat voor het
bepalen van het recht op en de hoogte van de transitievergoeding
arbeidsovereenkomsten die vóór 1 juli 2012 zijn geëindigd en elkaar met een
onderbreking van meer dan drie maanden hebben opgevolgd (of een kortere
termijn, als die op grond van de CAO gold) niet worden meegeteld. Tijdelijke
arbeidsovereenkomsten die elkaar na 1 juli 2012 met een periode van ten hoogste
zes maanden opvolgen, tellen dus wel mee.
Als op of na 1 juli 2015 een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, worden voorafgaande
arbeidsovereenkomsten die vóór die datum zijn geëindigd (en onderbroken zijn
geweest met een periode langer dan drie maanden, of de termijn die op grond van
de CAO, gold) niet meegeteld (artikel XXII lid 8 onder b Wet werk en
zekerheid).
De werkgever zal (nog) geen
transitievergoeding verschuldigd zijn als hij de werknemer de garantie heeft
geboden dat hij binnen zes maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst
weer een nieuwe arbeidsovereenkomst krijgt (artikel 7:673 lid 1 onderdeel a
onder 3 B.W.). Deze arbeidsovereenkomst dient daartoe wel tussentijds opzegbaar
te zijn.
De
bepalingen waarin een en ander is geregeld zijn de volgende:
Wet werk en zekerheid
Artikel
XXII 8
"In
afwijking van artikel 673, vierde lid, onderdeel b, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek worden voorafgaande arbeidsovereenkomsten niet samengeteld
als zij elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van meer dan drie maanden, of
een langere tussenpoos dan de tussenpoos die gold op grond van een collectieve
arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd
bestuursorgaan waarin toepassing is gegeven aan artikel 668a, vijfde lid, van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde op de dag voor het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N, van de Wet werk en
zekerheid indien:
a.
deze zijn geëindigd voor 1 juli 2012; of
b.
deze zijn geëindigd voor 1 juli 2015 en ten hoogste zes maanden na het einde
van een voorafgaande arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd is ingegaan.”
Burgerlijk
Wetboek boek 7
Artikel
673
"1.
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de
arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en:
a.
de arbeidsovereenkomst:
1. door de werkgever is opgezegd;
2. op verzoek van de werkgever is
ontbonden; of
3. na een einde van rechtswege op
initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen
van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan,
die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste
zes maanden; of
b.
de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten
van de werkgever:
1. door de werknemer is opgezegd;
2. op verzoek van de werknemer is
ontbonden; of
3. na een einde van rechtswege op
initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.”
Deze wijzigingen hebben het
probleem van werkgevers ten aanzien van seizoenarbeid niet opgelost omdat:
het niet meetellen voor het bepalen van
het recht op en de hoogte van de transitievergoeding van tijdelijke
arbeidsovereenkomsten die elkaar na 1 juli 2012 met een periode van ten hoogste
zes maanden opvolgen, toch betekent dat voortzetting van de inzet van dezelfde
seizoenarbeider uiteindelijk betekent dat jaarlijks bij het einde van de arbeidsovereenkomst
een transitievergoeding moet worden betaald;
het aangaan van een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd in beginsel betekent dat ook loon moet worden betaald in
perioden buiten het seizoen waarin er geen werk is (en als overeengekomen zou
worden dat dan geen loon verschuldigd is, dat onduidelijk is of dan recht
bestaat op WW-uitkering omdat onduidelijk is of die werknemer uren verliest in
de zin van artikel 16 lid 1 WW);
het, ter voorkoming van het verschuldigd
worden van de transitievergoeding, doen van een aanbod om binnen zes maanden na
het eindigen van de arbeidsovereenkomst weer een nieuwe tussentijds opzegbare
arbeidsovereenkomst aan te gaan uiteindelijk betekent dat door toepassing van
de ketenregeling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat waarbij
ook loon moet worden betaald in perioden buiten het seizoen waarin er geen werk
is.
Inmiddels heeft de minister
zorggedragen voor een wetswijziging waardoor met terugwerkende kracht tot 1 juli
2016 aan artikel 7:668a B.W. dertiende lid toegevoegd, dat als volgt luidt:
"13. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij
regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kunnen de
tussenpozen, bedoeld in lid 1, onderdelen a en b, worden verkort tot ten hoogste
drie maanden, voor bij die overeenkomst of regeling aangewezen functies, die
als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een
periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en
niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende
een periode van meer dan negen maanden per jaar.
De wetswijziging kon op deze korte
termijn worden ingevoerd door deze als nota van wijziging op te nemen en aldus
"mee te laten liften” met het voorstel voor de Wet arbeidsvoorwaarden
gedetacheerde werknemers in de Europese Unie.
De doorgevoerde wijziging houdt in
dat de tussenpoos van ten hoogste zes maanden bij CAO kan worden teruggebracht
naar ten hoogste drie maanden, als het gaat om functies waarin de werkzaamheden
als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden seizoensgebonden
zijn en gedurende ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden verricht.
Door de mogelijkheid de tussenpoos te verkorten van ten hoogste zes naar ten
hoogste drie maanden kan voor deze functies weer de tussenpoos van drie maanden
uit de ketenbepaling zoals die luidde voor 1 juli 2015 worden toegepast.
In de toelichting op de nota van
wijziging geeft de Minister aan dit rechtvaardig te vinden, enerzijds gelet op
de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering die wordt bepaald door de hiervoor
genoemde omstandigheden, en anderzijds omdat het gaat om functies waarbinnen de
werkzaamheden (als gevolg daarvan) slechts gedurende een gedeelte van het jaar
kunnen worden verricht. Het moeten aangaan van een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd ligt dan volgens de Minister niet in de rede. Die verplichting zou
er volgens de Minister uiteindelijk toe leiden dat de arbeidsrelatie wordt
beëindigd.
CAO-partijen kunnen nu dus zelf besluiten
over het verkorten van de tussenpoos van zes maanden. De Minister is van mening
dat de CAO-partijen zelf het beste in staat zijn om te beoordelen welke
functies hiervoor in aanmerking komen. Hij verwijst daarbij naar het akkoord
voor de land- en tuinbouwsector. De CAO-partijen kunnen zelf bepalen voor welke
functies afwijking van de hoofdregel noodzakelijk is en hieraan zo nodig
voorwaarden verbinden.
De regering brengt wel een beperking
aan ten aanzien van de functies waarvoor de tussenpoos van de ketenbepaling kan
worden verkort. Deze mogelijkheid geldt namelijk niet wanneer het functies
betreft die aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden vervuld indien
daarmee een aaneengesloten periode van negen maanden wordt overschreden. Voor
een dergelijke situatie verwijst de regering naar de mogelijkheid om een langer
durend (al dan niet tijdelijk) dienstverband aan te gaan in plaats van telkens
kortdurende tijdelijke contracten. Voor functies waarin de werkzaamheden in de
regel gedurende langer dan negen maanden per jaar worden verricht, kan volgens
de regering gebruik worden gemaakt van de reeds in de wet geregelde mogelijkheid
om de ketenbepaling bij CAO te verruimen tot maximaal zes contracten in een
periode van ten hoogste vier jaar.
De regering heeft geen regeling
getroffen ten aanzien van de transitievergoeding. Dat betekent dat een
seizoenswerknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst recht krijgt op een
transitievergoeding als de bij elkaar opgetelde arbeidsovereenkomsten een
gezamenlijke duur van 24 maanden overschrijden. Er van uitgaande dat de
tussenpoos in het verleden wel langer is geweest dan drie maanden (anders was
in het verleden immers al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
ontstaan) zouden daarbij arbeidsovereenkomsten die vóór 1 juli 2012 zijn
geëindigd niet meetellen. De verschuldigde transitievergoeding kan daardoor
vooralsnog niet erg hoog zijn. Indien bij het einde van een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd een transitievergoeding is betaald en daarna een nieuwe
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan die na het eindigen van
de overeengekomen duur weer aanleiding geeft tot het betalen van een
transitievergoeding omdat de tussenpoos niet langer dan zes maanden was, dan
wordt op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 5 B.W. bij de berekening
van de transitievergoeding het eerder betaalde bedrag aan transitievergoeding
in mindering gebracht. Aldus behoeft jaarlijks slechts het bedrag van de extra
opgebouwde transitievergoeding te worden betaald.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!