Regelgeving gedifferentieerde premie onverbindend door terugwerkende kracht
Het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat de Wet
financiering sociale verzekeringen en het Besluit Wfsv onverbindend zijn voor
zover zij materieel met terugwerkende kracht premiedifferentiatie invoeren voor
de heffing van gedifferentieerde premie Werkhervattingskas als gevolg van de
Ziektewet- en WGA-uitkeringen van zogenaamde "vangnetters”.
De uitspraak van het hof betreft een zeer complexe
rechtsvraag. De werking van de premiedifferentatie is niet eenvoudig te
doorgronden en daar komt dan nog bij dat het juridische kader waarbinnen dient
te worden beoordeeld of wetgeving al dan niet verbindend is complex is.
Hieronder wordt geprobeerd zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten waarover het
gerechtshof moest beslissen en hoe het gerechtshof tot zijn beslissing is
gekomen. Vervolgens wordt aangegeven welke consequenties de uitspraak van het
gerechtshof heeft voor werkgevers.
De werking van de
premiedifferentiatie in de Wet Bezava
Premiedifferentiatie
vangnetters
Bij de Wet Bezava[1] is per
1 januari 2014 premiedifferentiatie ingevoerd voor de Ziektewet- en
WGA-uitkeringen van "vangnetters”. De hoogte van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas die werkgevers aan de belastingdienst moeten betalen wordt
na de invoering van de Wet Bezava hoger vastgesteld als aan ex-werknemers
("vangnetters”) een Ziektewet- of WGA-uitkering wordt uitbetaald.
Vangnetters
De "vangnetters” waarvan de Ziektewetuitkeringen de hoogte
van de premiecomponent ZW-lasten van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas gingen beïnvloeden zijn de Ziektewetuitkeringen van:
zieke werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst
eindigde voordat zij 104 weken ziek waren, derhalve met name uitzendkrachten,
werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdens ziekte
niet werd verlengd of werknemers die in de proeftijd werden ontslagen (om deze
reden worden deze "vangnetters” ook wel als
"flexwerkers” aangeduid);
niet-werknemers die werkzaam waren op basis van
een arbeidsverhouding die met een dienstbetrekking gelijk is gesteld ("fictieve
dienstbetrekking”); en
werkloze ex-werknemers die ziek zijn geworden in
de eerste vier weken na het einde van de arbeidsovereenkomst en die niet elders
verzekerd waren omdat zij geen andere dienstbetrekking hadden en ook geen
WW-uitkering ontvingen[2].
Er zijn ook werknemers of (ex-) werknemers die wel een
Ziektewetuitkering ontvangen maar waarvan de Ziektewetuitkering niet leidt tot
een verhoogde vaststelling van de premiecomponent ZW-lasten van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, te weten:
werknemers met een structurele functionele
beperking[3];
werkneemsters die ziek zijn wegens zwangerschap
of bevalling[4];
werknemers die ziek zijn als gevolg van
orgaandonatie[5];
oudere langdurig werkloze werknemer[6].
De "vangnetters” waarvan de WGA-uitkeringen de hoogte van de
premiecomponent WGA-flexibele dienstbetrekkingen van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas gingen beïnvloeden zijn de WGA-uitkeringen van
diezelfde groep ex-werknemers als die waarvan de Ziektewetuitkering de hoogte
van de premiecomponent ZW-lasten beïnvloedt[7].
Systematiek heffing
gedifferentieerde premie (t-2)
De systematiek van de heffing van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas brengt en bracht met zich mee dat voor de hoogte van
de vaststelling van de premie in een bepaald kalenderjaar de Ziektewet- en
WGA-uitkeringen van belang zijn die zijn betaald in het tweede kalenderjaar dat
voorafgaat aan het kalenderjaar waarvan de hoogte van de premie moet worden
vastgesteld[8].
Dit kalenderjaar wordt ook wel aangeduid als het kalenderjaar "t-2” waarbij het
kalenderjaar waarvan de premie moet worden vastgesteld dan het kalenderjaar "t”
is. De invoering van de premiedifferentiatie voor de Ziektewet- en
WGA-uitkeringen van vangnetters per 1 januari 2014 betekende dus dat de in 2012
betaalde Ziektewet- en WGA-uitkeringen de hoogte van de gedifferentieerde
premie in 2014 gingen beïnvloeden.
Overgangsrecht
Krachtens het getroffen overgangsrecht waren
Ziektewetuitkeringen die waren ingegaan vóór 1 januari 2012[9] en
WGA-uitkeringen die waren ingegaan vóór 1 januari 2012[10]
uitgezonderd. Desalniettemin werden
werkgevers dus in 2014 geconfronteerd met een premieheffing die het gevolg was
van werknemers die ziek waren uitgevallen vanaf 1 januari 2012 voor zover het
de premiecomponent ZW-lasten betrof respectievelijk die ziek waren uitgevallen
vanaf 3 januari 2010 voor zover het de premiecomponent WGA-lasten flexibele
dienstbetrekking betrof (immers: voor de toekenning van een WGA-uitkering geldt
een wachttijd van 104 weken). Daarmee had de invoering van de heffing van
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas van vangnetters materieel
terugwerkende kracht.
De uitspraak van het
gerechtshof
De casus
Tegen die terugwerkende kracht is een werkgever opgekomen die
(nog wel op voorspraak van het UWV) een werknemer in dienst had genomen die daarna
op 6 december 2011 ziek uitviel. Zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
eindigde op 31 januari 2012. Daarom werd aan hem per 1 februari 2012 een
Ziektewetuitkering toegekend. In 2012 werd bijna € 23.000 aan
Ziektewetuitkering uitbetaald. De premiecomponent ZW-lasten van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas over het jaar 2014 werd daardoor
vastgesteld op 1,04%. Dat leidde tot een premieheffing in 2014 van ruim €
63.000.
Materieel
terugwerkende kracht
In bezwaar en beroep had de werkgever geen succes met zijn
verzet tegen de (materieel) terugwerkende kracht waarmee de premieheffing werd
ingevoerd, maar bij het gerechtshof heeft de werkgever wel succes. De werkgever
had meerdere argumenten aangevoerd om zich tegen de (materieel) terugwerkende
kracht te verzetten. Een aantal van die argumenten wordt door het hof afgewezen
maar met (tenminste) één heeft de werkgever toch succes.
Toetsing aan
rechtszekerheidsbeginsel
Met een verwijzing naar het zogenaamde Harmonisatiewetarrest
van de Hoge Raad[11]
verwerpt het hof toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel[12]. Dit
beginsel houdt in dat de overheid in beginsel rekening dient te met opgewekte
verwachtingen van burgers.
Op grond van het Harmonisatiewetarrest kan de rechter wetten
in formele zin (dat zijn wetten die zijn vastgesteld door de regering en de
Tweede en Eerste Kaner) niet toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen zoals
het rechtszekerheidsbeginsel, tenzij die zijn vastgelegd in een ieder
verbindende bepaling van een internationaal verdrag. Het Harmonisatiewetarrest
van de Hoge Raad staat echter niet in de weg aan toetsing van het Besluit Wfsv
aan het rechtszekerheidsbeginsel. Het Besluit Wfsv is namelijk een algemene
maatregel van bestuur (dat is een uitvoeringsbesluit dat op grond van een wet
in formele zin wordt genomen door de regering) en daarmee wel een wet in
materiële zin maar geen wet in formele zin. Dat voor de vaststelling van de
hoogte van de premie over een kalenderjaar (t) de uitbetaalde uitkeringen van
het kalenderjaar dat daar twee jaar aan voorafgaat (t-2) worden gehanteerd is
geregeld in het Besluit Wfsv. Het hof komt echter niet toe aan daadwerkelijke
toetsing van het Besluit Wfsv aan het rechtszekerheidsbeginsel omdat het
uitgangspunt om de uitkeringen van het jaar t-2 te hanteren tijdens de
parlementaire behandeling van de Wet Bezava uitdrukkelijk aan de orde is
geweest, zodat de wetgever (in formele zin) daarmee heeft ingestemd.
Toetsing aan
evenredigheidsbeginsel
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de overheid er voor
moet zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen van een overheidsbesluit voor de
burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang dat met dat besluit gediend
wordt.
Het hof acht wel toetsing mogelijk aan het evenredigheidsbeginsel,
omdat de gevolgen van de nieuwe regeling voor individuele werkgevers tijdens de
parlementaire behandeling van de Wet Bezava niet aan de orde zijn geweest. Het
hof wijst er daarbij op dat de regering de Tweede Kamer en de Eerste Kamer geen
cijfermatige uitwerkingen heeft laten zien waaruit bijvoorbeeld zou kunnen
blijken dat de ziekte van een werknemer met een jaarloon van € 35.000 voor een
werkgever met een premieloon van € 5 miljoen een premieverhoging van € 40.000
zou kunnen veroorzaken. De vraag of dit al dan niet onevenredige rechtsgevolgen
zijn laat het hof echter achterwege omdat het beroep van de werkgever al op een
andere manier slaagt en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel dan niet tot
een gunstigere uitkomst kan leiden[13].
Toetsing aan artikel 1
Eerste Protocol bij EVRM
Het (hoger) beroep van de werkgever slaagt waar de werkgever
stelt dat sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht waarvan het
ongestoorde genot is beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze verdragsbepaling
bevat echter een uitzondering voor een inbreuk op het eigendomsrecht als gevolg
van heffingsmaatregelen. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens (EHRM) is dan echter wel vereist dat de inbreuk "lawful”
(rechtmatig) moet zijn, dat deze een "legitimate aim” (gerechtvaardigd doel)
moet dienen en dat een "fair balance” (eerlijk evenwicht) moet bestaan tussen
de belangen van het betrokken individu en het algemeen belang dat met de
heffing gediend is[14]. Uit
de jurisprudentie van het EHRM volgt ook dat de wetgever daarbij een ruime
"margin of appreciation” (beoordelingsruimte) heeft.
Fair balance
Bij de toetsing aan artikel 1 Eerste Protocol EVRM was
tussen de werkgever en de belastingdienst onbestreden dat de premieheffing die
bij de Wet Bezava is ingevoerd "lawful” is en een "legitimate aim” heeft. Voor
wat betreft het bestaan van een "fair balance” refereert het gerechtshof
allereerst aan hetgeen de Hoge Raad heeft gesteld in een arrest inzake de
crisisheffing[15].
Daar heeft de Hoge Raad uit de jurisprudentie van het EHRM afgeleid dat:
een inbreuk op het eigendomsrecht
gerechtvaardigd kan zijn als sprake is van de reparatie van een eerdere wettelijke
maatregel die technische tekortkomingen heeft[16];
voor een inbreuk op het eigendomsrecht
noodzakelijk is dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen[17];
in beginsel geen sprake is van een "fair
balance” als een nieuwe heffing of zwaardere heffing in strijd is met die
gerechtvaardigde verwachtingen[18];
toch sprake is van een "fair balance” als er
specifieke en dwingende redenen zijn voor aantasting van de gerechtvaardigde
verwachtingen[19].
Geen
reparatiemaatregel
Het hof stelt vervolgens vast dat in het onderhavige geval
geen sprake is van een reparatiemaatregel omdat in de situatie zoals die
bestond vóór invoering van de wet Bezava geen sprake was van onbedoelde of
evident onredelijke gevolgen[20].
Gerechtvaardigde
verwachtingen
Het gerechtshof stelt vervolgens vast dat werkgevers er in
goed vertrouwen van uit mochten gaan dat het ziek worden van werknemers met een
tijdelijk dienstverband niet zou leiden tot verhoging van de premie over
premietijdvakken na hun uitdiensttreding en dat de invoering van het nieuwe
systeem gerechtvaardigde verwachtingen van werkgevers heeft aangetast[21]. Vanaf
het moment waarop de regering het wetsvoorstel voor de wet Bezava naar de
Tweede Kamer stuurde (23 april 2012) konden werkgevers dat vertrouwen volgens
het hof niet meer hebben, omdat hen toen duidelijk moest zijn dat de wetgever
het systeem van de premieheffing zou gaan wijzigen[22]. Op
dat moment was de betreffende ex-werknemer echter al ziek geworden (namelijk op
6 december 2011) en ook was de arbeidsovereenkomst met hem toen al geëindigd.
Toen op 23 april 2012 duidelijk werd dat er een nieuw systeem voor de
premieheffing zou komen bestonden de gerechtvaardigde verwachtingen volgens het
hof dus al[23].
Geen "fair balance”
Op grond van het feit dat gerechtvaardigde belangen zijn
aangetast als een (ex-) werknemer zich vóór 23 april 2012 heeft ziek gemeld en
de dienstbetrekking met hem vóór 23 april 2012 is geëindigd, neemt het hof aan
dat de vereiste "fair balance” in beginsel ontbreekt[24].
Specifieke en
dwingende reden
Voor een schending van de door artikel 1 Eerste Protocol
EVRM gegarandeerde eigendomsbescherming is dan volgens het crisisheffingsarrest
van de Hoge Raad nog vereist dat er specifieke en dwingende redenen voor de
aantasting van de gerechtvaardigde verwachtingen ontbreken. Het hof stelt vast
dat de met de wet Bezava beoogde prikkeling van werkgevers tot het nemen van
maatregelen om het ziekteverzuim van vangnetters zo veel mogelijk te voorkomen,
niet een dergelijke specifieke en dwingende reden kan zijn. De reden daarvan is
volgens het hof dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om maatregelen te
nemen nadat de betrokken vangnetters uit dienst zijn. Het zou daarom passend
zijn geweest als pas de uitkeringen van 2014 tot premieverhoging zouden hebben
geleid[25]. Het
argument dat de Minister had om dat niet te doen (namelijk dat dan geen
prikkels zouden worden gegeven) is volgens het hof evident niet steekhoudend
omdat de prikkels pas vanaf de ingangsdatum van de nieuwe regeling hun werking
zouden hebben en niet al in 2012. Ook het feit dat het UWV de gegevens die
noodzakelijk zijn voor de premieheffing pas vanaf 2012 in zijn systemen zou
kunnen verwerken, vormt volgens het hof geen specifieke en dwingende reden
omdat deze reden niet met zich meebrengt dat een regeling zonder materieel
terugwerkende kracht niet mogelijk zou zijn geweest[26].
Uiteindelijk concludeert het hof dat uitsluitend redenen van budgettaire aard
met zich mee hebben gebracht dat al in 2014 gedifferentieerde premie werd
geheven op basis van uitkeringen van 2012. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt,
kan het budgettaire belang echter volgens het hof niet worden aangemerkt als
een specifieke en dwingende reden die de premieheffing met materieel
terugwerkende kracht rechtvaardigt[27].
Onverbindend
De conclusie van het hof is dat de Wfsv en het Besluit Wfsv
onverbindend zijn voor zover zij een materieel terugwerkende kracht inhouden
die op grond van de criteria in het crisisheffingsarrest niet te verenigen is
met artikel 1 Eerste Protocol EVRM. De opslag op het rekenpercentage die het
gevolg is van de Ziektewetuitkering die is uitbetaald in 2012 komt te vervallen
en het premiepercentage wordt in plaats van op 1,04% vastgesteld op 0,34%[28].
Gevolgen voor andere
werkgevers
Mij is bekend dat de onderhavige procedure een
proefprocedure is, waarmee indirect ook wordt beslist op een aantal andere
soortgelijke bezwaren van andere werkgevers. De behandeling van hun
bezwaarschriften zal zijn aangehouden in afwachting van de uitkomst van de
onderhavige procedure.
Voor hen en ook voor mogelijke andere werkgevers is van
belang dat het hof vaststelt dat de "fair balance” ook ontbreekt voor alle
andere werkgevers in vergelijkbare omstandigheden[29]. Met
die vergelijkbare omstandigheden doelt het hof kennelijk op de omstandigheid
dat de werknemer al vóór 23 april 2012 ziek moet zijn geweest en dat hij ook al
vóór 23 april 2012 uit dienst moet zijn geweest, hetgeen betekent dat de
Ziektewetuitkering al vóór 23 april 2012 moet zijn ingegaan. Is dat niet het
geval dan is volgens het hof geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen met
betrekking tot het ontbreken van gevolgen van het ziek worden van werknemers
met een tijdelijk dienstverband voor de premieheffing na uitdiensttreding.
De vraag dringt zich op welke gevolgen de uitspraak van het
gerechtshof nu heeft voor andere werkgevers. Onder welke omstandigheden kunnen
ook zij profiteren van de uitspraak van het gerechtshof? Dan dient er
allereerst op te worden gewezen dat de uitspraak van het gerechtshof nog niet
onherroepelijk is. De Staatssecretaris van Financiën heeft nog de mogelijkheid
om cassatieberoep bij de Hoge Raad in te stellen. Als dat inderdaad gebeurt (wat
niet onwaarschijnlijk lijkt) moet natuurlijk eerst worden afgewacht of de Hoge
Raad de uitspraak van het gerechtshof in stand laat. In het verleden hebben
zowel de Centrale Raad van Beroep[30] als
de Hoge Raad[31]
eerder in gevallen waarin de wetgeving met betrekking tot de heffing van
gedifferentieerde premie ernstig onder vuur lag geoordeeld dat die wetgeving
niet onverbindend was. Daar staat tegenover dat de uitspraak van het
gerechtshof is voorzien van een uitvoerige motivering waarin het hof de
aanwijzingen toepast die de Hoge Raad zelf in een recent arrest heeft gegeven.
Ziek uit dienst vóór
23 april 2012
Als de uitspraak van het gerechtshof onherroepelijk wordt
omdat geen cassatieberoep wordt ingesteld dan wel omdat de uitspraak bij
toetsing in cassatie in stand blijft, kunnen werkgevers een beroep op deze
uitspraak doen indien aan hen bij de vaststelling van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas uitkeringen worden toegerekend van (ex-) werknemers
die vóór 23 april 2012 ziek uit dienst zijn gegaan.
Ziektewetuitkering en
WGA-uitkering
Er is geen reden om aan te nemen dat dit voor werknemers met
een WGA-uitkering anders zou zijn dan voor werknemers met een
Ziektewetuitkering. Waar het immers om gaat is dat het ziek worden van een
werknemer met een tijdelijk dienstverband niet zou leiden tot verhoging van de
premie over premietijdvakken na zijn uitdiensttreding en die premieheffing
betreft zowel de Ziektewetuitkering als de WGA-uitkering die die werknemer in
aansluiting op die Ziektewetuitkering zou ontvangen.
Toekomstige
premiejaren
Aangezien de premieheffing die het gevolg is van een
werknemer die vóór 23 april 2012 ziek uit dienst is gegaan zich gedurende
twaalf jaren kan voordoen (maximaal twee jaar Ziektewetuitkering en maximaal
tien jaar WGA-uitkering) en aangezien die uitkeringen pas twee jaar later
leiden tot verhoging van de gedifferentieerde premie, kunnen de gevolgen van de
onverbindendheid van de regelgeving zich nog voordoen tot en met het premiejaar
2026. In geval van het later ontstaan van het recht op WGA-uitkering[32] is
zelfs denkbaar dat deze gevolgen zich nog tot vijf jaar later voordoen. Werkgevers
zullen bezwaar moeten maken tegen de beslissing van de belastingdienst tot
vaststelling van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas over elk van
die premiejaren om te voorkomen dat Ziektewet- of WGA-uitkeringen ten onrechte
de hoogte van de gedifferentieerde premie beïnvloeden.
Voorafgaande
premiejaren
Voor zover zich in voorgaande premiejaren al gevolgen hebben
voorgedaan voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie, zullen
werkgevers die gevolgen alleen nog ongedaan kunnen maken als zij bezwaar hebben
gemaakt tegen de besluiten van de belastingdienst tot vaststelling van de gedifferentieerde
premie over die jaren en als dat besluit nadien niet onherroepelijk is
geworden. Besluiten tot vaststelling van de gedifferentieerde premie die
onherroepelijk zijn geworden, hebben formele rechtskracht gekregen waardoor de
belastingdienst van de juistheid van die beslissingen mag uitgaan. Weliswaar
heeft de belastingdienst de bevoegdheid om deze beslissingen tot vijf jaar
terug te herzien als deze beslissingen zijn gebaseerd op onjuiste of
onvolledige gegevens[33],
maar de kans dat de belastingdienst bereid zal zijn om van deze bevoegdheid
gebruik te maken, lijkt erg klein.
Eigenrisicodragers
Voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de
Ziektewetuitkeringen en/of WGA-uitkeringen van hun (ex-) werknemers is de
uitspraak van het gerechtshof niet van belang omdat zij geen gedifferentieerde
premie betalen[34].
Kleine werkgevers
Ook voor kleine werkgevers (werkgevers met een
premieplichtig loon in 2016 gelijk aan of kleiner dan € 328.000[35]) is
de uitspraak van het gerechtshof niet van belang omdat voor hen de
gedifferentieerde premie per sector wordt vastgesteld[36].
Evenredigheidsbeginsel
Tenslotte biedt de uitspraak van het gerechtshof perspectief
aan werkgevers die willen stellen dat de gevolgen van de premiedifferentiatie
niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen die de werkgever daarmee
beoogd heeft. Het gerechtshof geeft in zijn uitspraak aan dat een toetsing aan
het evenredigheidsbeginsel mogelijk is. De praktijk leert dat er nog veel meer
aansprekende voorbeelden denkbaar zijn van onevenredigheid tussen de hoogte van
de Ziektewet- of WGA-uitkering van een (ex-) werknemer enerzijds en de
premieverhoging anderzijds, dan die welke in het onderhavige geval aan de orde
waren. Toetsing van het Besluit Wfsv aan het evenredigheidsbeginsel[37] zou
dan wellicht kunnen leiden tot de conclusie dat de gevolgen van het
premiebesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de premieheffing te
dienen doelen.
Voetnoten
[1]
Wet van 1 oktober 2012 tot wijziging van de Ziektewet en enige andere wetten om
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van vangnetters te beperken, (Wet
beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters), Staatsblad 2012,
464. Zie in verband daarmee ook: Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van
het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen
en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in
verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager,Staatsblad 2012, 494.
[2]
Artikel 2.5 lid 1 onder i Besluit Wfsv jo. artikel 117b lid 1 onder b Wfsv jo.
artikel 29 lid 2 onderdeel a, b of c ZW.
[3]
Artikel 29 lid 2 onder g jo. artikel 29b ZW. Het gaat hier veelal om werknemers
met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (bijvoorbeeld WAO, WIA, WAZ, Wajong).
[4]
Artikel 29 lid 2 onder f jo. artikel 29a ZW.
[5]
Artikel 29 lid 2 onder e ZW.
[6]
Artikel 29 lid 2 onder g jo. artikel 29d ZW.
[7]
Artikel 2.5 lid 1 onder h Besluit Wfsv jo. artikel 117b lid 1 onder a Wfsv
[8]
Artikel 2.12 lid 2 Besluit Wfsv en artikel 2.12 lid 2 Besluit Wfsv.
[9]
Artikel 2.1 onder f jo. artikel 2.1a Besluit Wfsv.
[10]
Artikel 2.1 onder g jo. artikel 2.1a Besluit Wfsv.
[11]
HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725
[12]
Rechtsoverweging 5.7.
[13]
Rechtsoverwegingen 5.8.1 – 5.8.3.
[14]
Rechtsoverweging 5.9.1.
[15]
HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124.
[16]
Rechtsoverweging 2.6.3 van het arrest van de Hoge Raad.
[17]
Rechtsoverweging 2.6.4 van het arrest van de Hoge Raad.
[18]
Rechtsoverweging 2.6.5 van het arrest van de Hoge Raad.
[19]
Rechtsoverweging 2.6.5 van het arrest van de Hoge Raad.
[20]
Rechtsoverwegingen 5.9.2 en 5.9.4.
[21]
Rechtsoverweging 5.9.5.
[22]
Rechtsoverweging 5.9.5 en 5.9.7.
[23]
Rechtsoverweging 5.9.7.
[24]
Rechtsoverweging 5.9.8.
[25]
Rechtsoverweging 5.9.10.
[26]
Rechtsoverweging 5.9.11.
[27]
Rechtsoverweging 5.9.12.
[28]
Rechtsoverweging 5.10.
[29]
Rechtsoverweging 5.9.8.
[30]
Zie bijvoorbeeld: CRvB 24 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2417.
[31]
Zie bijvoorbeeld: HR 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0387, ondanks
andersluidende conclusie van de Advocaat-Generaal van 15 maart 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM0387.
[32]
Artikel 55 WIA. Zie ook: artikel 117b lid 1 onder a Wfsv jo. artikel 83 lid 1
WIA.
[33]
Artikel 38 lid 7 Wfsv.
[34]
Artikel 2.7 Besluit Wfsv.
[35]
Artikel 2.5 lid 1 onder b Besluit Wfsv jo. artikel 1 Besluit gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas 2018, Staatscourant 2017, nummer 49381.
[36]
Artikel 2.6 lid 3 Besluit Wfsv.
[37]
Zoals vervat in artikel 3.4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!