Regelgeving gedifferentieerde premie onverbindend door terugwerkende kracht


Het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat de Wet financiering sociale verzekeringen en het Besluit Wfsv onverbindend zijn voor zover zij materieel met terugwerkende kracht premiedifferentiatie invoeren voor de heffing van gedifferentieerde premie Werkhervattingskas als gevolg van de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van zogenaamde "vangnetters”.

De uitspraak van het hof betreft een zeer complexe rechtsvraag. De werking van de premiedifferentatie is niet eenvoudig te doorgronden en daar komt dan nog bij dat het juridische kader waarbinnen dient te worden beoordeeld of wetgeving al dan niet verbindend is complex is. Hieronder wordt geprobeerd zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten waarover het gerechtshof moest beslissen en hoe het gerechtshof tot zijn beslissing is gekomen. Vervolgens wordt aangegeven welke consequenties de uitspraak van het gerechtshof heeft voor werkgevers.

De werking van de premiedifferentiatie in de Wet Bezava

Premiedifferentiatie vangnetters

Bij de Wet Bezava[1] is per 1 januari 2014 premiedifferentiatie ingevoerd voor de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van "vangnetters”. De hoogte van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die werkgevers aan de belastingdienst moeten betalen wordt na de invoering van de Wet Bezava hoger vastgesteld als aan ex-werknemers ("vangnetters”) een Ziektewet- of WGA-uitkering wordt uitbetaald.

Vangnetters

De "vangnetters” waarvan de Ziektewetuitkeringen de hoogte van de premiecomponent ZW-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas gingen beïnvloeden zijn de Ziektewetuitkeringen van:

  • zieke werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst eindigde voordat zij 104 weken ziek waren, derhalve met name uitzendkrachten, werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdens ziekte niet werd verlengd of werknemers die in de proeftijd werden ontslagen (om deze reden worden deze "vangnetters” ook wel als  "flexwerkers” aangeduid);
  • niet-werknemers die werkzaam waren op basis van een arbeidsverhouding die met een dienstbetrekking gelijk is gesteld ("fictieve dienstbetrekking”); en
  • werkloze ex-werknemers die ziek zijn geworden in de eerste vier weken na het einde van de arbeidsovereenkomst en die niet elders verzekerd waren omdat zij geen andere dienstbetrekking hadden en ook geen WW-uitkering ontvingen[2]. 
Er zijn ook werknemers of (ex-) werknemers die wel een Ziektewetuitkering ontvangen maar waarvan de Ziektewetuitkering niet leidt tot een verhoogde vaststelling van de premiecomponent ZW-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, te weten:
  • werknemers met een structurele functionele beperking[3];
  • werkneemsters die ziek zijn wegens zwangerschap of bevalling[4];
  • werknemers die ziek zijn als gevolg van orgaandonatie[5];
  • oudere langdurig werkloze werknemer[6].
De "vangnetters” waarvan de WGA-uitkeringen de hoogte van de premiecomponent WGA-flexibele dienstbetrekkingen van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas gingen beïnvloeden zijn de WGA-uitkeringen van diezelfde groep ex-werknemers als die waarvan de Ziektewetuitkering de hoogte van de premiecomponent ZW-lasten beïnvloedt[7]. 

Systematiek heffing gedifferentieerde premie (t-2)
De systematiek van de heffing van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas brengt en bracht met zich mee dat voor de hoogte van de vaststelling van de premie in een bepaald kalenderjaar de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van belang zijn die zijn betaald in het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarvan de hoogte van de premie moet worden vastgesteld[8]. Dit kalenderjaar wordt ook wel aangeduid als het kalenderjaar "t-2” waarbij het kalenderjaar waarvan de premie moet worden vastgesteld dan het kalenderjaar "t” is. De invoering van de premiedifferentiatie voor de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van vangnetters per 1 januari 2014 betekende dus dat de in 2012 betaalde Ziektewet- en WGA-uitkeringen de hoogte van de gedifferentieerde premie in 2014 gingen beïnvloeden.

Overgangsrecht
Krachtens het getroffen overgangsrecht waren Ziektewetuitkeringen die waren ingegaan vóór 1 januari 2012[9] en WGA-uitkeringen die waren ingegaan vóór 1 januari 2012[10] uitgezonderd.  Desalniettemin werden werkgevers dus in 2014 geconfronteerd met een premieheffing die het gevolg was van werknemers die ziek waren uitgevallen vanaf 1 januari 2012 voor zover het de premiecomponent ZW-lasten betrof respectievelijk die ziek waren uitgevallen vanaf 3 januari 2010 voor zover het de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekking betrof (immers: voor de toekenning van een WGA-uitkering geldt een wachttijd van 104 weken). Daarmee had de invoering van de heffing van gedifferentieerde premie Werkhervattingskas van vangnetters materieel terugwerkende kracht.

De uitspraak van het gerechtshof

De casus
Tegen die terugwerkende kracht is een werkgever opgekomen die (nog wel op voorspraak van het UWV) een werknemer in dienst had genomen die daarna op 6 december 2011 ziek uitviel. Zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigde op 31 januari 2012. Daarom werd aan hem per 1 februari 2012 een Ziektewetuitkering toegekend. In 2012 werd bijna € 23.000 aan Ziektewetuitkering uitbetaald. De premiecomponent ZW-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas over het jaar 2014 werd daardoor vastgesteld op 1,04%. Dat leidde tot een premieheffing in 2014 van ruim € 63.000. 

Materieel terugwerkende kracht
In bezwaar en beroep had de werkgever geen succes met zijn verzet tegen de (materieel) terugwerkende kracht waarmee de premieheffing werd ingevoerd, maar bij het gerechtshof heeft de werkgever wel succes. De werkgever had meerdere argumenten aangevoerd om zich tegen de (materieel) terugwerkende kracht te verzetten. Een aantal van die argumenten wordt door het hof afgewezen maar met (tenminste) één heeft de werkgever toch succes.
 
Toetsing aan rechtszekerheidsbeginsel
Met een verwijzing naar het zogenaamde Harmonisatiewetarrest van de Hoge Raad[11] verwerpt het hof toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel[12]. Dit beginsel houdt in dat de overheid in beginsel rekening dient te met opgewekte verwachtingen van burgers. 

Op grond van het Harmonisatiewetarrest kan de rechter wetten in formele zin (dat zijn wetten die zijn vastgesteld door de regering en de Tweede en Eerste Kaner) niet toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen zoals het rechtszekerheidsbeginsel, tenzij die zijn vastgelegd in een ieder verbindende bepaling van een internationaal verdrag. Het Harmonisatiewetarrest van de Hoge Raad staat echter niet in de weg aan toetsing van het Besluit Wfsv aan het rechtszekerheidsbeginsel. Het Besluit Wfsv is namelijk een algemene maatregel van bestuur (dat is een uitvoeringsbesluit dat op grond van een wet in formele zin wordt genomen door de regering) en daarmee wel een wet in materiële zin maar geen wet in formele zin. Dat voor de vaststelling van de hoogte van de premie over een kalenderjaar (t) de uitbetaalde uitkeringen van het kalenderjaar dat daar twee jaar aan voorafgaat (t-2) worden gehanteerd is geregeld in het Besluit Wfsv. Het hof komt echter niet toe aan daadwerkelijke toetsing van het Besluit Wfsv aan het rechtszekerheidsbeginsel omdat het uitgangspunt om de uitkeringen van het jaar t-2 te hanteren tijdens de parlementaire behandeling van de Wet Bezava uitdrukkelijk aan de orde is geweest, zodat de wetgever (in formele zin) daarmee heeft ingestemd.

Toetsing aan evenredigheidsbeginsel
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de overheid er voor moet zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen van een overheidsbesluit voor de burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang dat met dat besluit gediend wordt.

Het hof acht wel toetsing mogelijk aan het evenredigheidsbeginsel, omdat de gevolgen van de nieuwe regeling voor individuele werkgevers tijdens de parlementaire behandeling van de Wet Bezava niet aan de orde zijn geweest. Het hof wijst er daarbij op dat de regering de Tweede Kamer en de Eerste Kamer geen cijfermatige uitwerkingen heeft laten zien waaruit bijvoorbeeld zou kunnen blijken dat de ziekte van een werknemer met een jaarloon van € 35.000 voor een werkgever met een premieloon van € 5 miljoen een premieverhoging van € 40.000 zou kunnen veroorzaken. De vraag of dit al dan niet onevenredige rechtsgevolgen zijn laat het hof echter achterwege omdat het beroep van de werkgever al op een andere manier slaagt en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel dan niet tot een gunstigere uitkomst kan leiden[13].

Toetsing aan artikel 1 Eerste Protocol bij EVRM
Het (hoger) beroep van de werkgever slaagt waar de werkgever stelt dat sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht waarvan het ongestoorde genot is beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze verdragsbepaling bevat echter een uitzondering voor een inbreuk op het eigendomsrecht als gevolg van heffingsmaatregelen. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is dan echter wel vereist dat de inbreuk "lawful” (rechtmatig) moet zijn, dat deze een "legitimate aim” (gerechtvaardigd doel) moet dienen en dat een "fair balance” (eerlijk evenwicht) moet bestaan tussen de belangen van het betrokken individu en het algemeen belang dat met de heffing gediend is[14]. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt ook dat de wetgever daarbij een ruime "margin of appreciation” (beoordelingsruimte) heeft.

Fair balance
Bij de toetsing aan artikel 1 Eerste Protocol EVRM was tussen de werkgever en de belastingdienst onbestreden dat de premieheffing die bij de Wet Bezava is ingevoerd "lawful” is en een "legitimate aim” heeft. Voor wat betreft het bestaan van een "fair balance” refereert het gerechtshof allereerst aan hetgeen de Hoge Raad heeft gesteld in een arrest inzake de crisisheffing[15]. Daar heeft de Hoge Raad uit de jurisprudentie van het EHRM afgeleid dat:
  • een inbreuk op het eigendomsrecht gerechtvaardigd kan zijn als sprake is van de reparatie van een eerdere wettelijke maatregel die technische tekortkomingen heeft[16];
  • voor een inbreuk op het eigendomsrecht noodzakelijk is dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen[17];
  • in beginsel geen sprake is van een "fair balance” als een nieuwe heffing of zwaardere heffing in strijd is met die gerechtvaardigde verwachtingen[18];
  • toch sprake is van een "fair balance” als er specifieke en dwingende redenen zijn voor aantasting van de gerechtvaardigde verwachtingen[19].
Geen reparatiemaatregel
Het hof stelt vervolgens vast dat in het onderhavige geval geen sprake is van een reparatiemaatregel omdat in de situatie zoals die bestond vóór invoering van de wet Bezava geen sprake was van onbedoelde of evident onredelijke gevolgen[20]. 

Gerechtvaardigde verwachtingen
Het gerechtshof stelt vervolgens vast dat werkgevers er in goed vertrouwen van uit mochten gaan dat het ziek worden van werknemers met een tijdelijk dienstverband niet zou leiden tot verhoging van de premie over premietijdvakken na hun uitdiensttreding en dat de invoering van het nieuwe systeem gerechtvaardigde verwachtingen van werkgevers heeft aangetast[21]. Vanaf het moment waarop de regering het wetsvoorstel voor de wet Bezava naar de Tweede Kamer stuurde (23 april 2012) konden werkgevers dat vertrouwen volgens het hof niet meer hebben, omdat hen toen duidelijk moest zijn dat de wetgever het systeem van de premieheffing zou gaan wijzigen[22]. Op dat moment was de betreffende ex-werknemer echter al ziek geworden (namelijk op 6 december 2011) en ook was de arbeidsovereenkomst met hem toen al geëindigd. Toen op 23 april 2012 duidelijk werd dat er een nieuw systeem voor de premieheffing zou komen bestonden de gerechtvaardigde verwachtingen volgens het hof dus al[23].

Geen "fair balance”
Op grond van het feit dat gerechtvaardigde belangen zijn aangetast als een (ex-) werknemer zich vóór 23 april 2012 heeft ziek gemeld en de dienstbetrekking met hem vóór 23 april 2012 is geëindigd, neemt het hof aan dat de vereiste "fair balance” in beginsel ontbreekt[24].

Specifieke en dwingende reden
Voor een schending van de door artikel 1 Eerste Protocol EVRM gegarandeerde eigendomsbescherming is dan volgens het crisisheffingsarrest van de Hoge Raad nog vereist dat er specifieke en dwingende redenen voor de aantasting van de gerechtvaardigde verwachtingen ontbreken. Het hof stelt vast dat de met de wet Bezava beoogde prikkeling van werkgevers tot het nemen van maatregelen om het ziekteverzuim van vangnetters zo veel mogelijk te voorkomen, niet een dergelijke specifieke en dwingende reden kan zijn. De reden daarvan is volgens het hof dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om maatregelen te nemen nadat de betrokken vangnetters uit dienst zijn. Het zou daarom passend zijn geweest als pas de uitkeringen van 2014 tot premieverhoging zouden hebben geleid[25]. Het argument dat de Minister had om dat niet te doen (namelijk dat dan geen prikkels zouden worden gegeven) is volgens het hof evident niet steekhoudend omdat de prikkels pas vanaf de ingangsdatum van de nieuwe regeling hun werking zouden hebben en niet al in 2012. Ook het feit dat het UWV de gegevens die noodzakelijk zijn voor de premieheffing pas vanaf 2012 in zijn systemen zou kunnen verwerken, vormt volgens het hof geen specifieke en dwingende reden omdat deze reden niet met zich meebrengt dat een regeling zonder materieel terugwerkende kracht niet mogelijk zou zijn geweest[26]. Uiteindelijk concludeert het hof dat uitsluitend redenen van budgettaire aard met zich mee hebben gebracht dat al in 2014 gedifferentieerde premie werd geheven op basis van uitkeringen van 2012. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, kan het budgettaire belang echter volgens het hof niet worden aangemerkt als een specifieke en dwingende reden die de premieheffing met materieel terugwerkende kracht rechtvaardigt[27].

Onverbindend
De conclusie van het hof is dat de Wfsv en het Besluit Wfsv onverbindend zijn voor zover zij een materieel terugwerkende kracht inhouden die op grond van de criteria in het crisisheffingsarrest niet te verenigen is met artikel 1 Eerste Protocol EVRM. De opslag op het rekenpercentage die het gevolg is van de Ziektewetuitkering die is uitbetaald in 2012 komt te vervallen en het premiepercentage wordt in plaats van op 1,04% vastgesteld op 0,34%[28].

Gevolgen voor andere werkgevers

Mij is bekend dat de onderhavige procedure een proefprocedure is, waarmee indirect ook wordt beslist op een aantal andere soortgelijke bezwaren van andere werkgevers. De behandeling van hun bezwaarschriften zal zijn aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.

Voor hen en ook voor mogelijke andere werkgevers is van belang dat het hof vaststelt dat de "fair balance” ook ontbreekt voor alle andere werkgevers in vergelijkbare omstandigheden[29]. Met die vergelijkbare omstandigheden doelt het hof kennelijk op de omstandigheid dat de werknemer al vóór 23 april 2012 ziek moet zijn geweest en dat hij ook al vóór 23 april 2012 uit dienst moet zijn geweest, hetgeen betekent dat de Ziektewetuitkering al vóór 23 april 2012 moet zijn ingegaan. Is dat niet het geval dan is volgens het hof geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen met betrekking tot het ontbreken van gevolgen van het ziek worden van werknemers met een tijdelijk dienstverband voor de premieheffing na uitdiensttreding. 

De vraag dringt zich op welke gevolgen de uitspraak van het gerechtshof nu heeft voor andere werkgevers. Onder welke omstandigheden kunnen ook zij profiteren van de uitspraak van het gerechtshof? Dan dient er allereerst op te worden gewezen dat de uitspraak van het gerechtshof nog niet onherroepelijk is. De Staatssecretaris van Financiën heeft nog de mogelijkheid om cassatieberoep bij de Hoge Raad in te stellen. Als dat inderdaad gebeurt (wat niet onwaarschijnlijk lijkt) moet natuurlijk eerst worden afgewacht of de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof in stand laat. In het verleden hebben zowel de Centrale Raad van Beroep[30] als de Hoge Raad[31] eerder in gevallen waarin de wetgeving met betrekking tot de heffing van gedifferentieerde premie ernstig onder vuur lag geoordeeld dat die wetgeving niet onverbindend was. Daar staat tegenover dat de uitspraak van het gerechtshof is voorzien van een uitvoerige motivering waarin het hof de aanwijzingen toepast die de Hoge Raad zelf in een recent arrest heeft gegeven.

Ziek uit dienst vóór 23 april 2012
Als de uitspraak van het gerechtshof onherroepelijk wordt omdat geen cassatieberoep wordt ingesteld dan wel omdat de uitspraak bij toetsing in cassatie in stand blijft, kunnen werkgevers een beroep op deze uitspraak doen indien aan hen bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas uitkeringen worden toegerekend van (ex-) werknemers die vóór 23 april 2012 ziek uit dienst zijn gegaan. 

Ziektewetuitkering en WGA-uitkering
Er is geen reden om aan te nemen dat dit voor werknemers met een WGA-uitkering anders zou zijn dan voor werknemers met een Ziektewetuitkering. Waar het immers om gaat is dat het ziek worden van een werknemer met een tijdelijk dienstverband niet zou leiden tot verhoging van de premie over premietijdvakken na zijn uitdiensttreding en die premieheffing betreft zowel de Ziektewetuitkering als de WGA-uitkering die die werknemer in aansluiting op die Ziektewetuitkering zou ontvangen.

Toekomstige premiejaren
Aangezien de premieheffing die het gevolg is van een werknemer die vóór 23 april 2012 ziek uit dienst is gegaan zich gedurende twaalf jaren kan voordoen (maximaal twee jaar Ziektewetuitkering en maximaal tien jaar WGA-uitkering) en aangezien die uitkeringen pas twee jaar later leiden tot verhoging van de gedifferentieerde premie, kunnen de gevolgen van de onverbindendheid van de regelgeving zich nog voordoen tot en met het premiejaar 2026. In geval van het later ontstaan van het recht op WGA-uitkering[32] is zelfs denkbaar dat deze gevolgen zich nog tot vijf jaar later voordoen. Werkgevers zullen bezwaar moeten maken tegen de beslissing van de belastingdienst tot vaststelling van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas over elk van die premiejaren om te voorkomen dat Ziektewet- of WGA-uitkeringen ten onrechte de hoogte van de gedifferentieerde premie beïnvloeden.

Voorafgaande premiejaren
Voor zover zich in voorgaande premiejaren al gevolgen hebben voorgedaan voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie, zullen werkgevers die gevolgen alleen nog ongedaan kunnen maken als zij bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten van de belastingdienst tot vaststelling van de gedifferentieerde premie over die jaren en als dat besluit nadien niet onherroepelijk is geworden. Besluiten tot vaststelling van de gedifferentieerde premie die onherroepelijk zijn geworden, hebben formele rechtskracht gekregen waardoor de belastingdienst van de juistheid van die beslissingen mag uitgaan. Weliswaar heeft de belastingdienst de bevoegdheid om deze beslissingen tot vijf jaar terug te herzien als deze beslissingen zijn gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens[33], maar de kans dat de belastingdienst bereid zal zijn om van deze bevoegdheid gebruik te maken, lijkt erg klein.

Eigenrisicodragers

Voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de Ziektewetuitkeringen en/of WGA-uitkeringen van hun (ex-) werknemers is de uitspraak van het gerechtshof niet van belang omdat zij geen gedifferentieerde premie betalen[34]. 

Kleine werkgevers
Ook voor kleine werkgevers (werkgevers met een premieplichtig loon in 2016 gelijk aan of kleiner dan € 328.000[35]) is de uitspraak van het gerechtshof niet van belang omdat voor hen de gedifferentieerde premie per sector wordt vastgesteld[36].

Evenredigheidsbeginsel
Tenslotte biedt de uitspraak van het gerechtshof perspectief aan werkgevers die willen stellen dat de gevolgen van de premiedifferentiatie niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen die de werkgever daarmee beoogd heeft. Het gerechtshof geeft in zijn uitspraak aan dat een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel mogelijk is. De praktijk leert dat er nog veel meer aansprekende voorbeelden denkbaar zijn van onevenredigheid tussen de hoogte van de Ziektewet- of WGA-uitkering van een (ex-) werknemer enerzijds en de premieverhoging anderzijds, dan die welke in het onderhavige geval aan de orde waren. Toetsing van het Besluit Wfsv aan het evenredigheidsbeginsel[37] zou dan wellicht kunnen leiden tot de conclusie dat de gevolgen van het premiebesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de premieheffing te dienen doelen. 

Gerechtshof Amsterdam 1 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4830

Voetnoten
[1] Wet van 1 oktober 2012 tot wijziging van de Ziektewet en enige andere wetten om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van vangnetters te beperken, (Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters), Staatsblad 2012, 464. Zie in verband daarmee ook: Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager,Staatsblad 2012, 494.
[2] Artikel 2.5 lid 1 onder i Besluit Wfsv jo. artikel 117b lid 1 onder b Wfsv jo. artikel 29 lid 2 onderdeel a, b of c ZW.
[3] Artikel 29 lid 2 onder g jo. artikel 29b ZW. Het gaat hier veelal om werknemers met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (bijvoorbeeld WAO, WIA, WAZ, Wajong).
[4] Artikel 29 lid 2 onder f jo. artikel 29a ZW.
[5] Artikel 29 lid 2 onder e ZW.
[6] Artikel 29 lid 2 onder g jo. artikel 29d ZW.
[7] Artikel 2.5 lid 1 onder h Besluit Wfsv jo. artikel 117b lid 1 onder a Wfsv
[8] Artikel 2.12 lid 2 Besluit Wfsv en artikel 2.12 lid 2 Besluit Wfsv.
[9] Artikel 2.1 onder f jo. artikel 2.1a Besluit Wfsv.
[10] Artikel 2.1 onder g jo. artikel 2.1a Besluit Wfsv.
[11] HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725
[12] Rechtsoverweging 5.7.
[13] Rechtsoverwegingen 5.8.1 – 5.8.3.
[14] Rechtsoverweging 5.9.1.
[15] HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124.
[16] Rechtsoverweging 2.6.3 van het arrest van de Hoge Raad.
[17] Rechtsoverweging 2.6.4 van het arrest van de Hoge Raad.
[18] Rechtsoverweging 2.6.5 van het arrest van de Hoge Raad.
[19] Rechtsoverweging 2.6.5 van het arrest van de Hoge Raad.
[20] Rechtsoverwegingen 5.9.2 en 5.9.4.
[21] Rechtsoverweging 5.9.5.
[22] Rechtsoverweging 5.9.5 en 5.9.7.
[23] Rechtsoverweging 5.9.7.
[24] Rechtsoverweging 5.9.8.
[25] Rechtsoverweging 5.9.10.
[26] Rechtsoverweging 5.9.11.
[27] Rechtsoverweging 5.9.12.
[28] Rechtsoverweging 5.10.
[29] Rechtsoverweging 5.9.8.
[30] Zie bijvoorbeeld: CRvB 24 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2417.
[31] Zie bijvoorbeeld: HR 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0387, ondanks andersluidende conclusie van de Advocaat-Generaal van 15 maart 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM0387.
[32] Artikel 55 WIA. Zie ook: artikel 117b lid 1 onder a Wfsv jo. artikel 83 lid 1 WIA.
[33] Artikel 38 lid 7 Wfsv.
[34] Artikel 2.7 Besluit Wfsv.
[35] Artikel 2.5 lid 1 onder b Besluit Wfsv jo. artikel 1 Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2018, Staatscourant 2017, nummer 49381.
[36] Artikel 2.6 lid 3 Besluit Wfsv.
[37] Zoals vervat in artikel 3.4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht.