Bewoonster Gouden Kooi werkzaam in dienstbetrekking

Bewoonster Gouden Kooi werkzaam in dienstbetrekking
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2008 / 156
Vindplaats: Rechtbank Zwolle 3 oktober 2008, www.rechtspraak.nl, ljn: BF5333
Uitspraak

Niemand keek er zogenaamd naar, maar iedereen sprak er over: het televisieprogramma De Gouden Kooi, dat aanvankelijk bij Talpa te zien was. De deelnemers aan dit programma verbleven in een villa waarin zij ten opzichte van de buitenwereld geen privacy genoten. Televisiebeelden waren 24 uur per dag via verschillende media voor het publiek toegankelijk. De deelnemer die het langst in de villa bleef maakte kans op het winnen van prijzen. Talpa had met de deelnemers een overeenkomst gesloten, die door partijen was gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Eén van de deelneemsters had in de villa verbleven van 23 september 2006 tot en met 26 juli 2007, toen zij werd “weggestemd”. Zij ontving in die periode van Talpa een bedrag van

€ 30.889,92 bruto.

Per 26 juli 2007 had de betreffende deelneemster een WW-uitkering aangevraagd. Die werd haar door het UWV geweigerd omdat geen sprake zou zijn van een dienstbetrekking noch van een gelijkgestelde arbeidsverhouding als artiest, zodat de deelneemster niet verzekerd zou zijn op grond van de WW. Het UWV had daarbij gewezen op omstandigheden die niet te rijmen zouden zijn met een dienstbetrekking, zoals het feit dat de deelneemster vrijwillig in de villa verbleef, de villa op elk moment kon verlaten, weggestemd kon worden, voor deelname een eigen bijdrage verschuldigd was van € 10.000 en ondanks instructies en ordemaatregelen geheel vrij was in de wijze waarop zij invulling zou geven aan het verblijf in de villa en deelname aan het programma. Van een gelijkgestelde arbeidsverhouding als artiest was volgens het UWV geen sprake omdat geen sprake was van artistieke prestaties.

De deelneemster was het met dat standpunt van het UWV niet eens en ging na bezwaar bij het UWV in beroep bij de rechtbank. Deze oordeelt dat wel sprake is van een dienstbetrekking. Niet in geschil was dat voldaan was aan de daarbij geldende eis van persoonlijke arbeidsverrichting. Aan de loonbetalingsvoorwaarde was voldaan doordat Talpa op grond van een addendum bij de overeenkomst verplicht was om per maand dat de deelneemster in de villa verbleef een “schadeloosstelling” van € 2.250 bruto te betalen, welke werd betaald omdat de deelneemster inkomsten derfde terwijl bepaalde kosten onverminderd doorliepen. In dat addendum was ook vermeld dat Talpa “op last van de belastingdienst” loonbelasting en premies werknemersverzekering zou inhouden en afdragen. Deze hadden ook daad­werkelijk plaatsgevonden en de netto betalingen waren gedaan onder vermelding op de bankrekeningafschriften van “salaris”.

Als zo vaak kwam het daarmee aan op de vraag of tussen partijen een gezagsverhouding bestond. Daarbij was van belang dat de deelneemster op grond van de overeenkomst gedurende de deelname aan het programma instructies en ordemaatregelen diende te volgen en haar medewerking aan het programma diende te verlenen volgens de aan­wijzingen van Talpa. Er waren huisregels en er was een “Gouden Kooi-regelboek” waarin het format van het programma was vastgelegd en de spelregels van het programma waren omschreven. Ook het verrichten van neven­activiteiten, zoals promotionele en commerciële ­activiteiten, waren onderworpen aan toezicht en instructiebevoegdheid van Talpa terwijl Talpa het exclusieve recht had op dergelijke nevenactiviteiten. De overeenkomst voorzag bovendien in sancties. In dat alles zag de rechtbank een gezagsverhouding. De vrijheid om te komen en gaan was daarmee volgens de rechtbank niet onverenigbaar en was bovendien beperkt omdat de deelneemster het ingelegde bedrag van € 10.000 moest terugbetalen als zij de villa binnen 12 maanden zou verlaten anders dan om medische redenen, zonder te zijn weggestemd of anders dan in verband met het einde van het programma.


Commentaar

Opmerkelijk aan deze (natuurlijk ook wel enigszins vermakelijke) uitspraak van de rechtbank is dat het UWV hier, om een dienstbetrekking te ontkennen en aan betaling van een WW-uitkering te ontkomen, dezelfde argumenten gebruikt die ondernemers die door het UWV tegen wil en dank zijn aangemerkt als werkgever en inhoudings­plichtige, zo vaak vergeefs gebruiken om aan inhoudingsplicht te ontkomen. Bij de overheveling in 2006 van de heffing van premies werknemersverzekeringen van het UWV naar de belastingdienst is uitgangspunt geweest dat de vraag of sprake is van een dienstbetrekking niet meer aan de orde zou kunnen komen bij de vraag of recht bestaat op uitkering als deze eerder aan de orde zou zijn geweest bij de verplichting tot het betalen van premies en andersom. In die zin is het vreemd dat het tot deze uitspraak is gekomen nadat kennelijk al met de belastingdienst was gesproken over de inhoudingen, die immers “op last van de belastingdienst” moesten plaatsvinden.