Boetebepaling in concurrentiebeding rechtsgeldig ondanks niet vermelden van bestemming van de boete

Boetebepaling in concurrentiebeding rechtsgeldig ondanks niet vermelden van bestemming van de boete
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2001 / 46
Vindplaats: Zie: kantonrechter Lelystad 4 oktober 2000, JAR 2000, 256
Uitspraak

Een bedrijf dat zich bezig houdt met het ter plaatse repareren en vervangen van hydraulische slangen heeft een servicemonteur in dienst, van wie na zes maanden de arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt. In strijd met het concurrentiebeding begint de servicemonteur vervolgens een concurrerende onderneming, nota bene in het gebied waarin hij voor zijn werkgever werkzaam is geweest en zelfs mede ten behoeve van klanten van zijn voormalige werkgever. De president van de rechtbank in kort geding verbiedt de werknemer om verder inbreuk te maken op het concurrentiebeding. Vervolgens vordert de ex-werkgever bij de kantonrechter betaling van de contractueel overeengekomen boete over de dagen waarop de werknemer het concurrentiebeding heeft geschonden (ƒ 5.000,- per dag, opgelopen tot ƒ 705.000,-). De ex-werknemer verweert zich daartegen onder meer door te stellen dat het boetebeding niet rechtsgeldig is, nu deze in strijd met het bepaalde in de artikelen 7:651 en 652 B.W. niet de bestemming van de boete (namelijk: de werkgever) vermeldt. De kantonrechter oordeelt op grond van de wetsgeschiedenis dat de bepalingen van de artikelen 7:651 en 652 B.W. zien op de boete als disciplinaire maatregel en dat in het onderhavige geval sprake is van een boete als schadevergoeding, zodat de artikelen 7:651 en 652 B.W. toepassing missen en de bestemming van de boete niet vereist is. Wel matigt hij de boete tot een bedrag van ƒ 50,- per dag (in totaal ƒ 32.500,-) omdat een royale berekening van de omzetschade van de werkgever op ƒ 26.000,- uitkomt en er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de werkgever daarnaast nog andere schade heeft geleden. Op vordering van de werknemer beperkt de kantonrechter in reconventie het concurrentiebeding tot het gebied waarin de werknemer voor de werkgever werkzaam is geweest.


Commentaar

Eerder hadden het gerechtshof in Leeuwarden (24 juni 1998, JAR 1998, 151) en de president van de rechtbank Amsterdam (18 november 1999, JAR 1999, 271) al boetebepalingen in concurrentiebedingen nietig geoordeeld, indien daarin niet uitdrukkelijk was bepaald dat de boete aan de werkgever was verbeurd. De artikelen 7:651 en 652 B.W. waarop deze uitspraken gebaseerd zijn, betreffen het arbeidstuchtrecht. Volgens deze artikelen mag de werkgever de werknemer onder bepaalde voorwaarden een boete als disciplinaire maatregel opleggen. Eén van de voorwaarden is dat de werkgever van deze boete geen voordeel mag hebben, maar van deze voorwaarde kan bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken indien het een werknemer betreft die meer verdient dan het wettelijk minimumloon. Na het arrest van het gerechtshof Leeuwarden, dat destijds nog wel wat stof deed opwaaien, hebben wij in onze model-arbeidsovereenkomsten veiligheidshalve maar vermeld dat de boete op overtreding van het geheimhoudings- en concurrentiebeding aan de werkgever werd verbeurd, maar wij waren destijds al van mening dat het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden onjuist was, omdat de boete uit het arbeidstuchtrecht een andere boete is dan die welke bij geheimhoudings- en concurrentiebedingen aan de orde is. Het vonnis van de kantonrechter te Lelystad sterkt ons nu in deze overtuiging.