Concurrentiebeding gedetacheerde werknemer; boetebepaling in concurrentiebeding

Concurrentiebeding gedetacheerde werknemer; boetebepaling in concurrentiebeding
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2003 / 77
Vindplaats: Zie: Hoge Raad 2 april 2003, JAR 2003/107
Uitspraak

Een werknemer is sinds 1 december 1997 als helpdeskmedewerker in dienst van een detacheringsbureau. In
de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen, dat het verrichten van concurrerende werkzaamheden verbiedt. Op 20 januari 1998 sluit het detacheringsbureau een overeenkomst met een opdrachtgever, formeel strekkend tot het leveren van automatiseringsdiensten, maar materieel tot het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. De overeenkomst verbiedt de opdrachtgever om tijdens of binnen een jaar na het einde van de overeenkomst werknemers van het detacheringsbureau in dienst te nemen. Krachtens de overeenkomst wordt de helpdeskmedewerker als systeembeheerder bij de opdrachtgever gedetacheerd. Als de werknemer bij de opdrachtgever in dienst treedt, vordert het detacheringsbureau van de werknemer onder meer de verbeurde contractuele boeten. De werknemer verweert zich onder meer door verwijzing naar de bepaling in de voorheen geldende Arbeidsvoorzieningswet die verbiedt dat ter beschikking van derde gestelde werknemers wordt belemmerd bij die derde in dienst te treden. De werknemer verweert zich verder door te stellen dat zijn werkzaamheden bij de opdrachtgever (automatiseringswerkzaamheden) niet concurreren met die van de werkgever (ter beschikking stellen van arbeidskrachten) en dat het indiensttreden bij een opdrachtgever door het concurrentiebeding niet wordt verboden. De kantonrechter en de rechtbank hebben de indiensttreding bij de opdrachtgever zo evident concurrerend geacht, dat die handelwijze onder het concurrentiebeding valt en de toets van een belangenafweging kan doorstaan. In cassatie laat de Hoge Raad dat oordeel van de rechtbank in stand. De Hoge Raad oordeelt daarbij dat bij afschaffing van het zogenaamde "belemmeringenverbod" uit de Arbeidsvoorzieningswet bij de invoering van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (WAADI) niet kan worden afgeleid dat een concurrentiebeding in het algemeen ontoelaatbaar is. De rechtbank moest wel onderzoeken of een dergelijk concurrentiebeding vernietigd kan worden als "onredelijke bezwarend" maar de rechtbank heeft dat volgens de Hoge Raad gedaan en op niet onbegrijpelijke en behoorlijk gemotiveerde wijze geoordeeld dat voor vernietiging van het concurrentiebeding geen grond bestaat. Daarmee ziet de Hoge Raad ook op dit punt geen grond voor cassatie van het vonnis van de rechtbank.
Tenslotte oordeelt de Hoge Raad nog over het verweer van de werknemer dat de boetebepaling ten onrechte niet de bestemming van de boete vermeldt. Ook het oordeel van de rechtbank dat dat bij een boetebepaling die is verbonden aan een concurrentiebeding niet hoeft, is volgens de Hoge Raad juist.


Commentaar

In feite lag de zaak nog iets ingewikkelder dan hierboven is weergegeven, omdat tussen het detacheringsbureau en de opdrachtgever nog een tweede detacheringsbureau was tussengeschakeld, zodat sprake was van "doorlening" Omdat dit voor de beslissing niet ter zake doet, hebben wij dit aspect omwille van de eenvoud buiten beschouwing gelaten.
In dit arrest wordt een beslissing genomen over twee rechtsvragen, die de gemoederen van arbeidsrechtjuristen de afgelopen jaren bezig hebben gehouden. De eerste is de vraag of na de invoering van de WAADI per 1 juli 1998 het belemmeringenverbod (verbod om de aan een derde ter beschikking gestelde werknemer te verbieden bij die derde in dienst te treden) in feite toch nog onverkort gold, nadat de regering tijdens de parlementaire behandeling van de WAADI had gezegd, dat de werknemer in het vervolg zou worden beschermd door het algemene overeenkomstenrecht. De Hoge Raad oordeelt dat sindsdien een concurrentiebeding niet meer zonder meer nietig is, en dat de rechtbank dus kon oordelen dat het concurrentiebeding geldig was. Dat zal een zucht van verlichting betekenen voor alle detacherings- en uitzendbureaus die met een andere uitkomst grote problemen zouden hebben gehad om te voorkomen dat de eenmaal aan een derde ter beschikking gestelde werknemer zonder meer in dienst zou kunnen treden bij die derde, zonder dat het detacherings- of uitzendbureau daarvoor een vergoeding zou ontvangen.
De tweede belangrijke rechtsvraag betreft de vraag of een boetebepaling in een concurrentiebeding moet voldoen aan de eisen die het zogenaamde "arbeidstuchtrecht" (waarbij het gaat om de boete als disciplinaire straf voor de werknemer) aan de boetebepaling stelt, ook moeten gelden in het geval van een boete-bepaling verbonden aan een concurrentiebeding. Eén van die eisen is dat de boetebepaling de bestemming van de boete moet vermelden, en dat de boete niet aan de werkgever ten goede mag komen, tenzij dit schriftelijk is overeengekomen met een werknemer die meer dan het wettelijk minimumloon verdient. De discussie hierover is begonnen met een (ons inziens onjuist) arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 1998. Terecht heeft de Hoge Raad de bepalingen over de boete in het arbeidstuchtrecht niet van toepassing geacht op de boete in het concurrentiebeding (welk beding immers pas een rol gaat spelen als de arbeidsovereenkomst geëindigd is en de werkgever dus geen "tucht" meer over de werknemer kan uitoefenen).